De plek met de lange geschiedenis van de mens
[→ 1]
De Karmel is sinds Kanaän aan de hemel gewijd
[→ 2]
Het joodse probleem van het vervulde verlangen [→ 3]
De vreemdeling was "de god van de Perzen"
[→ 4]
Het slagveld aan de flank van de berg [→ 5]
Het jaar waarin het niet leek te gebeuren [→ 6]
Duitse landverhuizers ontmoetten Bahá'u'lláh
[→ 7]
Bahá'ís scheppen middelpunt van de wereld
[→ 8]
Het tapijt van een goddelijke wereldorde
[→ 9]
Zijpad van KARMEL
Prehistorie van Haifa
The Carmel Caves:→
Haifa in de Wikipedia →
Haifa en de Karmel met Google Earth →
De Báb, De Heraut van de Komst van
Bahá'u'lláh →
Het landschap
De altijd groene bergrug van oost naar west
De bergrug vormt een gelijkzijdige driehoek met een middenlijn van bijna zestig kilometer, een massa van opgevouwen kalkgesteente, bedekt met rode aarde, verweerde tufsteen en vergruisd basalt. De kaap bij Haifa staat met zijn klif dicht bij de zoom van de Middellandse Zee. Door die engte zijn alle volkeren van de antieke wereld getrokken. Langs de noordoostelijke flank van de Karmel loopt een scheur in de aardmantel waar seismische activiteiten worden gemeten. De bergrug groeit nog steeds met vijf millimeter per jaar richting hemel.
De onbebouwde hellingen van de Karmel zijn na 1948 door de Staat Israël grotendeels tot natuurmonument verklaard. Steeneiken, acacia's, sint-jansbroodbomen en struikgewas bedekken de flanken. Op lagere delen groeien wilde olijfbomen en mediterrane grassen en kruiden. In de erosiedalen waar vochthoudende aërosolen zweven, gedijen aleppo-den en laurier. Heilige terebinten herinneren aan het verleden, toen de berg vanwege zijn plantenrijkdom "Gods gaard" (karm-El) werd genoemd. In hun schaduw stonden de altaren van vergeten religies in tapijten van anemonen, cyclamen, madonnalelies en wilde orchideeën die nog elk voorjaar bloeien.
De berg leek ooit met zijn rijke fauna een ark van Noach. Nog in de 13e eeuw zijn Perzische leeuwen in de buurt van Meggido gezien. Duitse liaisonofficieren bij het Turkse leger joegen tijdens de Eerste Wereldoorlog rond de Karmel op de laatste Syrische beer. De Nijlkrokodil verdween pas aan het begin van de 20e eeuw uit de rivieren in de omliggende vlakten. Het Israëlische staatsagentschap voor natuurbescherming, Hai Bar, wil de regionale zoölogie reconstrueren en haalt alvast grazend wild uit Bijbelse tijden terug naar de groenste berg van Israël.
De flora op en om de Karmel omvat een groot deel van de 2.600 hogere plantensoorten die in het land voorkomen. Nergens in Israël valt er meer regen en zijn de zomertemperaturen dragelijker. Er zijn op aarde weinig plekken met een vergelijkbaar gezegende habitat. Keren Kayemet, het nationale fonds van Israël, financiert op de Karmel sinds de jaren '50 uitgestrekte herbebossingen. Volgens de jezuiet Alonso Schöckel is de praal van bomen en heesters op de berg als "de weerschijn van de heerlijkheid en schoonheid van de Heer".
Honderden miljoenen jaren hebben naar het huidige landschap toegewerkt, vanaf de vorming van een geologische onderlaag uit de bovenetage van de Krijtperiode. Door een vulkanisch trommelvuur was de dampkring toen met broeikasgassen gevuld die de groei van hogere planten aanjoegen, en in de lauwwarme zeeën borrelde een biomassa van algen, koralen en trilobieten die een gestage neerslag van fysiologische kalk achterliet, deels in de vorm van versteende riffen. Door bewegend gesteente uit de diepte van de aarde werd de honderden meters dikke bovenlaag uit organisch materiaal langzaam omhoog geduwd. Daardoor vormde zich tussen het kustland Sharon in het zuiden en de Vlakte van Jesreël (Esdraelon) in het noorden een tektonische bult van 150 vierkante kilometer, met het hoogste punt op 584 meter: de Karmel, met het gelijknamige voorgebergte waar Haifa op is gebouwd.
De Berg van Maria
Bij Godvader hoort Godmoeder
Maria en (r.) Ashtart, de Koningin van de Hemel van Kanaän
In het jaar 325 besloten de leidende geesten van de christenkerk in Nicea (nu Iznik, Turkije) dat Christus de Nazarener in substantia als God de Vader was. Dat leidde theologisch ertoe dat Maria van Jozef God had gebaard, hetgeen voor de Karmel de herintroductie betekende van de Grote Moeder uit voorjoodse tijden. De beslissing viel in 341 op het Concilie van Efeze, nabije de huidige Turkse badplaats Kuşadası. Daar verhief het concilie van bisschoppen en presbyters de Maagd Maria in meerderheid tot theodokos, de 'ware draagster Gods'.
Efeze ligt verlaten aan de huidige Turkse westkust en is een van de mooiste ruïnesteden van de oudheid. Van de tempel van Artemis, een van de Zeven Wereldwonderen, resteert slechts een enkele zuil. Alle bijnamen van Artemis zijn na het Concilie van Efeze aan Maria verleend – van 'Heilige Maagd' tot 'Hemelskoningin' of "Sterre der Zee".
Met Maria verwierf de Karmel de status van uitzonderlijke christelijke heiligheid. Eerder had de joodse profeet Elia aan de voet van de berg een kloosterschool gesticht. Ook de voorchristelijke oudheid kende eremieten en heilige communes zoals de Essenen of Nazarenen.
De traditionele verering van kluizenaars die sinds de eerste eeuwen van het christendom op de berg met Onze-Lieve-Vrouwe leefden, leidde in de 12e eeuw tot de oprichting van een kloosterorde die zich nog steeds met overgave aan de profeet Elia klampt, de verkondiger van de Messias – de Karmelieten.
Abt Joachim van Fiori, een geestverwant van Berthold, de eerste Karmeliet, had voor het jaar 1260 de komst aangezegd van het 'Rijk van de Heilige Geest' – een na-christelijke, universele spiritualiteit zonder de Kerk. De Karmelieters en Karmelietessen bewaren in hun netwerk van conventen ("Karmels") de mystiek van Theresa van Avila en Johannes van het Kruis.
In de kalender van de islam is 1260 het christelijke jaar 1844. In dat jaar ontstond
in Perzië de Bahá'í-religie, met de boodschap van de Báb dat het einde van de heersende wereldorde was gekomen en het begin van nieuwe tijden. God zou de volkeren
spoedig die hogere leeforde openbaren. Negentien jaar later openbaarde Bahá'u'lláh Gods plan voor de eenheid van het mensdom.
De legende van Elia
Gods heraut bij joden, christenen en bahá'ís
De Bijbelboeken 1 en 2 Koningen verhalen van de grote joodse profeet Elia die wonderen kon verrichten zoals later Jezus Christus: het meel in de pot raakte niet op en de kruik met olie raakte niet leeg, en hij wekte het gestorven zoontje van de weduwe Sarfat weer tot leven. Uiteindelijk reed hij met paard en wagen ten hemel. Maar het bekendst werd Elia door de legende van het bloedbad dat hij in het dal van de Kishon bij de Karmel heet te hebben aangericht. Daar liet Elia scharen van Kanaänieten afslachten – 450 aanhangers van Baal en 400 aanhangers van godmoeder Anat/Astarte. Terstond werd hij door God met een regenplens beloond, meldt de Bijbel. Later werd voor hem een standbeeld opgericht, met het slachtmes triomferend naar de hemel verheven.
De huidige broeders en zusters van de orde der Karmelieters die Elia als 'Vader der monniken' vereren, hebben moeite met die koelbloedige gruwelijkheid die de Bijbel aan hun heilige toedicht. Het verhaal stuit hen "tot het diepst tegen de borst". Zij vragen zich zelfs openlijk af: "Is het zo gevoelvol en kunstig beschreven drama eigenlijk waar gebeurd?"
Pater Roberto Fornara, een schrijver over de katholieke spiritualiteit van de Karmel, vermoedt dat de triomf van de mensenslachting in de Bijbel een moralistisch verzinsel is uit de late dagen van het Babylonische Ballingschap, toen rabbijnse vertellers en redacteuren, de Deuteronomisten, de heilige boeken ten faveure van de Tempel van Jeruzalem hebben herschreven.
De legendarische slachting bij de Karmel heeft historisch niets bewerkt. Nog eeuwen later is 'Baal' de vertrouwde streeknaam voor God, de Wereldgebieder die volgens sommigen jaarlijks sterft en met Pasen uit de dood verrijst zoals de lente ontwaakt uit de winter. Wederopstanding was in het land waar het Nieuwe Testament ontstond, een eeuwenoud gedachtenbeeld waarvan alleen de betekenis veranderde.
Meer over de katholieke visie op Elia en de Karmel → >
Vanaf de 'woestijnvaderen' die veelal uit de joodse cultuur voortkwamen, hebben christelijke monniken de profeet Elia in hun hart gesloten. Elia belichaamt het leven met God, wiens stem hij hoort in de zachtste bries. In volkomen, vurige vergeestelijking vertrekt hij met paard en wagen naar de hemel. Van daaruit beschermt Elia volgens joodse denkbeelden de dolenden, bewaart hij gans de joodse wet en heel het volk dat op zijn beurt een plaats voor hem vrijhoudt aan zijn dis. Want ooit zal hij aankloppen om de grote verlossing aan te kondigen door de Koningsmessias van de toekomst. Voor bahá'ís vervult de Báb die rol van Elia door de manifestatie aan te kondigen van Bahá'u'lláh, "de Heerlijkheid des Heren".
Meer over Elia in het jodendom →
De Nazareners
Ze kwamen niet uit Nazareth
Volgens twee van de vier Evangelieën kwam Jezus uit Nazareth, verscheen er de aartsengel aan zijn moeder Maria en hebben zijn ouders er gewoond. Het probleem is dat archeologen er geen enkel spoor hebben gevonden van enige bebouwing ouder dan de 2e eeuw na Christus.
Ook in documenten uit de joodse oudheid, Tanach, Talmoed, Josephus, komt Nazareth niet voor. Wel kende men Nazareners of Nazoreërs, joodse piëtisten die op de komst van "Yeshua" wachtten, Hebreeuws voor "Verlosser". Een joods klooster van voor Jezus Christus in Wadi 'ain es-Siah wordt in sommige bronnen aan de Nazarenen toegeschreven.
De grondvesten van dit voorchristelijke klooster liggen in het zuidelijke voorland van de Berg Karmel en werden rond 1958 uitgegraven,
Er op bestaat (op internet) nog steeds een geloofsgemeenschap der Nazareners die zich in den overgangszone tussen jodendom en christendom ervaart. Zij houden staande dat de ouders van Jezus (Yeshua) Nazareners zijn geweest, en dat hun zoon binnen de warme muren van het broodhuis van hun toenmalige nederzetting bij de Karmel werd geboren, in het beth-lechem van het familieklooster .
→ De huidige Nazareners op internet
Voetnoot bij een geheimzinnige ontmoeting
Volgens het joodse geloof zal de Hemel een Koning zalven die redding brengt uit grote nood en vrede en gerechtigheid op aarde. De gehele christenheid vraagt in het "Onzevader" van Jezus Christus dat dit moge geschieden. De Messias zal macht en geest van het Huis van David doen herleven.
David was een mythische heerser in de 10/11e eeuw voor Christus. Harde bewijzen van zijn bestaan zijn in de archeologie van Israël niet gevonden. "Hebben David en Salomo ooit bestaan?" vragen de onderzoekers Israel Finkelstein en Neil Silbermsn in 2001. Ze beredeneren in het boek "The Bible Unearthed" hun twijfels. Van roem en rijkdom van beide koningen is in Jeruzalem en het oude Judea geen spoor te vinden. .
Voorname joodse families hebben ondertussen een stamboom die teruggaat tot de laatste Davidische vorsten. Die voerden zich terug op Koning David en werden "prinsen van Bagdad", hoofden van de Joden in de "Galut" (het Exil) onder de Perzen en Kaliefen. In het Grieks werden ze "Exilarch" genoemd.
In de 7e eeuw trouwde een van hen – Bustenai ben Hananai – met prinses Dara-Izdundad, een dochter van de laatste zoroastrische koning van Perzië, Yazdegerd III. Dat gebeurde op aandringen van de overwinnaar van de Perzen, Omar, tweede Kalief van de zegevierende Islam.
De Sassanidische tijd bracht grote hoogten in Perzië, na de tijden van Cyrus de Grote die eerder tolerantie en gelijke rechten onder de volkeren van het Midden-Oosten bracht en bij de Joden als "Messias" werd vereerd omdat hij hen met openbare middelen de herbouw van de Tempel van Jeruzalem opdroeg.
Sinds de 7e eeuw n. Chr. is het Huis van David met dat van de Perzische Sassaniden verbonden. De familie van Bahá'u'lláh (van Núr) heet ervan af te stammen. Bahá'u'lláh behoort in dat geval genealogisch tot de Daviden die ooit de Verlosser zouden voortbrengen.
Met documenten is dit niet te staven. Maar: Bahá'u'lláh sommeert de godsdienstleiders en volkeren "Call out, o Zion, dat "the Most Great Law is come" en dat " the Ancient Beauty ruleth upon the throne of David."
De woorden van Bahá'u''lláh over Zijn missie:
Bahá'í Bibliotheek op de Karmel:
In het jaar 614 was Khusros II van Perzië in Palestina binnengevallen. De invasie richtte zich tegen de keizer van het Byzantijnse Rijk die de strategische kerstening van onderdanen van de Perzische kroon bedreef. Daarom liet de Sjah alle bereikbare kerken en kloosters slopen, waaronder de abdij aan de voet van de Karmel.
In 1891, het jaar voor zijn heengaan, verbleef de Perzische balling Mirza Husayn-'Ali Nuri, genaamd Bahá'u'lláh, in een tent nabij de Grotten van Elia die op het gebied van de oude kloosterruïnes liggen.
Volgens een familielegende waren de Nuri's afstammelingen van de Sassaniden waartoe ook Kusros II had behoord, de verdediger van het oude Perzische rijksidee.
Bahá'u'lláh openbaarde tijdens zijn historisch verblijf bij de heilige grotten de "Tafel van de Karmel" waarin Hij de berg met "Troon van God" aanduidt.
Over de familielegende van de voorouders van Bahá'u'lláh → Adib Taherzadeh, The Revelation of Bahá'u'lláh, vol. 1, The Birth of the Revelation, p. 7 [George Ronald Oxford]
Christus en Bahá'u'lláh
De komst van de vredevorst
In het Onzevader bidden christenen al twee-duizend jaar om de komst van 'uw koninkrijk'. Het Nieuwe Testament vermeldt op meer dan 250 plaatsen de terugkeer van "de Zoon in de luister van Zijn Vader". Geen onderwerp komt in de Evangelieën vaker aan de orde. Weliswaar weet "niemand [-] wanneer die dag en dat moment zullen aanbreken", maar het zal gebeuren. Aangekondigd wordt een moment dat komt "als een dief in de nacht".
De geschiedenis memoreert enkele grote momenten waarop de Geest Gods zich aan het begripsvermogen van de volkeren heeft vertoond. In de 8e eeuw voor de christelijke jaartelling had de profeet Jesaja een voorspellend droomgezicht:
"Een kind is ons
geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen
zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst."
[Jes. 9.5]
Het christendom verbindt die aankondiging traditioneel met de geboorte van Jezus Christus en jubelt daar elk jaar met kerstmis over. Doch in de Evangelieën noemt de Zoon zich noch Eeuwige vader, noch Wonderbare raadsman of Vredevorst. In tegendeel - Hij is door de Vader gezonden en verklaart: "Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard." [Mateüs 10.34]
De profetie van Jesaja spreekt kennelijk niet van het tijdperk dat Jezus Christus bracht. De voormalige Behoeder van het Bahá'í-geloof, Shoghi Effendi, legt uit dat de boodschap van de joodse profeet des te duidelijke overeenkomt met de Manifestatie van Bahá'u'lláh:
"Op Hem had Jesaja, de grootste van de joodse profeten, gezinspeeld als de "Heerlijkheid des Heren", de "eeuwige Vader", de "Vredevorst", de "Wonderbare Raadsman", het "Rijsje" (dat) "voortgekomen is uit de stam van Isaï" en de "Tak gegroeid uit zijn wortelen", Die "gegrondvest zal zijn op de troon van David".
[Shoghi Effendi, "God schrijdt voorbij" (deel VI, De geboorte van de Bahá'í Openbaring)
De vallei van de elkaar kruisende wegen
Volgens de islamitische 'Legende van Bahira' heeft de gelijknamige christelijke monnik in Bosra, Syrië, aan de jonge Mohammed het goddelijke profetenschap voorspeld. Het antieke Bosra lag aan een oude handelsweg die vanuit de zeekust door de Vallei van Jezreël landinwaarts liep. Bosra was de metropool van het koninkrijk van de Nabateeërs en de hoofdstad van de Romeinse provincie Arabia. Als die legende op feiten berust, hebben de aardse banen van drie Manifestaties van God elkaar nabij Armageddon gekruist. Islamologen vermoeden dat de jonge Arabische koopman Mohammed in Bosra met de joods-christelijke denkwereld vertrouwd is geraakt. Moslims zien daarin bevestigd dat de Koran het vervolg is op de boodschappen van Thora (jodendom) en Nieuwe Testament (christendom).
De droom van Theodor Herzl
De juiste man op het juiste moment
Herzl en zijn historisch boek
Joods voelde Herzl zich als hij naar zichzelf keek door de ogen van zijn niet-joodse medeburgers. Joden leken dan een minder soort dan Hongaren en Oostenrijkers waarmee hij, Duitstalig, opgroeide. Joden stelden maatschappelijk niets voor omdat ze geen natie achter zich hadden.
De Affaire Dreyfus, 1895, deed voor Herzl de fatsoenswereld van het fin de siècle instorten. Hij was op dat moment correspondent in Parijs van het Weense dagblad 'Neue Freie Presse'.
Dat zelfs een verlichte natie als de Franse (liberté, égalité, fraternité) zo antisemitisch kon reageren als in het geval van die keurige joodse legerkapitein die door een arrogante militaire rechtbank als 'landverrader' naar het Duivelseiland wordt verbannen, bracht Herzl tot conclusie: antisemitisme is een natuurlijke en daardoor een niet te voorkomen reactie van niet-joden in een wereld waarin de mens dankzij zijn nationaliteit iets representeerde.
Indien het de joden onmogelijk werd gemaakt zich binnen een bestaande natie te verwezenlijken, moesten ze de oprichting van een eigen nationale staat nastreven "om gelijk onder gelijken te kunnen zijn".
Vanaf dat moment verklaarde Herzl de joden tot een apart volk naast Duitsers, Fransen of Russen, met als enig verschil dat zij geen eigen vaderland meer hadden. Hij was ervan overtuigd dat daar politiek iets aan te doen was, overtuigde anderen en bleek de krachten van de tijd met zich mee te hebben.
Rond 1900 waren er in New York, Washington en Londen compendia van de dromen over een betere wereld verschenen, "Ideal Commonwealths" en "Ideal Empires and Republics". Herzl voegde er zijn eigen ideaalstaat aan toe - de "Judenstaat". Hij droomde Israël bij elkaar. Zijn tweede boek, een roman - "AltNeuland" - was geen literair meesterwerk maar raakte de snaar van de joodse ziel. Voortaan hadden de joden een collectief droombeeld dat met het rabbijnse Nieuwe Jeruzalem niets meer van doen had.
Herzl verzekerde de lezers van Alt-Neuland" op het titelblad: "Wenn ihr wollt, ist es kein Märchen" (Indien jullie het willen is het geen sprookje). Hij ging ervan uit dat de joden binnen vijftig jaar een nationaal tehuis zouden hebben, desnoods in Oeganda. Maar het werd tenslotte Zio. 14 mei 1948 werd Yom Ha'atzmaut, de Onafhankelijkheidsdag van de Staat Israël
Het moment en de oorkonde van de onafhankelijkheidsverklaring van de Staat Israël door president David Ben Gurion.
52 jaar na "Der Judenstaat" en 46 jaar na "AltNeuland" is de joodse staat in Palestina een volkenrechtelijke realiteit. De stichters van Eretz Jisrael zeiden niet dat het een Messiaans wonder was maar de eerste president van Israël, David Ben Gurion kwam er aardig dichtbij: "Wie in dit land niet in wonderen gelooft, is geen realist". Het citaat was oorspronkelijk van de Deense atoomfysicus Niels Bohr die ook een andere diepzinnige uitspraak over de wonderen van deze tijd op naam heeft staan: "Wie niet verbijsterd is door de kwantumtheorie heeft ze niet begrepen."
Het Huis op Bahji
Het (gerestaureerde) huis met zijn witte arcaden, aquamarijnblauwe kozijnen, deuren en vensterluiken en zijn rode dakpannen dateert uit 1870 en kon na een ziektegolf voor een gering bedrag voor Bahá'u'lláh worden aangekocht. Een koopman uit Akko had hier zijn zomerverblijf. Boven de drempel liet hij in een opdracht vermelden dat het edele huis met de jaren meer en meer aan glans zou winnen: "Vele wonderen en juwelen zijn er te vinden; de pennen zullen stokken om ze te beschrijven".
Het landgoed had oorspronkelijk een omvang van 740 vierkante meter en lag naast de residentie van de toenmalige Turkse gouverneur van het district Akko.
De naam, 'Bahji', is afkomstig van de oude streekbenaming 'al-Bahjá' die op een verrukkelijke natuur duidt. "Na het duistere gevang is dit waarlijk, waarlijk het paradijs op aarde," was de reactie van Bahá'u'lláh.
Er komen jaarlijks duizenden pelgrims en bezoekers vanuit alle landen naar Bahji waar de "verhevenste visie van de mensheid" van uitstraalt. Bahá'u'lláh openbaarde er Zijn laatste werk, waarin zinsneden zoals deze: "Gij gaf me ogen om van Uw tekenen te getuigen…"
Beschrijving van Bahji: →
→ 1
→ 2
Op Bahji overleed Bahá'u'lláh op 23 mei 1892, 75 jaar oud. Hij werd naast zijn residentie ter aarde besteld, in een grafhuis dat vol licht is en de geur van tere heesters en bloemen. De tombe van Bahji bepaalt de gebedsrichting van de bahá'ís rondom de globe.
De westerling uit Oxford
Een unieke audiëntie bij Bahá'u'lláh
E.G. Brown - "... terwijl ik diep boog".
De oriëntalist Edward Granville Browne (1862-1926), hoogleraar in Cambridge, had in "A Year Amongst the Persians – 1887-1888" over de revolutionaire geloofsbeweging gepubliceerd die sinds de Báb in Perzië speelde. Hij wist van het spoor naar Akko en verzocht Bahá'u'lláh om een audiëntie. Browne was de enige westerling die ooit oog in oog heeft gestaan met een Manifestatie van God.
Bahá'u'lláh ontving zijn Perzisch en Arabisch sprekende gast in een lichte kamer op de bovenverdieping van het landhuis in Bahjí. De jonge Engelse geleerde was anders een zelfverzekerde man; maar ditmaal was hij kennelijk diep onder de indruk:
"Het gelaat van Hem op Wie mijn blik viel, zal ik nooit vergeten, ofschoon ik het niet kan beschrijven. De doordringende ogen leken diep in iemands ziel te lezen; macht en autoriteit spraken uit dat hoge voorhoofd.... Onnodig te vragen in wiens tegenwoordigheid ik mij bevond, terwijl ik diep boog voor Eén Die het voorwerp is van een toewijding en liefde, die koningen Hem zouden benijden en waarnaar keizers tevergeefs zouden verlangen."
→ Moojan Momen, Selections from the Writings of E.G. Brown on the Bábí and Bahá'í Religions
De geografie van Armageddon – Meggido met de bergrug van de Karmel op de achtergrond
Waar de Vallei van Jezreël aan de Berg Karmel grenst, ligt het Israëlische nationale park 'Tel Meggido', een archeologische hotspot onder bescherming van de Verenigde Naties. Er stond de waarschijnlijk eerste christelijke kerk van het Heilige Land.
Tel Meggido staat ook bekend als Armageddon, de plaats van het Laatste Oordeel. Het Semitische woord har/ar betekent berg. Als Berg van Megiddo (Armegeddon) wordt in sommige bronnen ook de Karmel aangeduid die de coulisse van het oude Meggido vormt.
Vrome Joden, christenen en moslims geloven in een eindstrijd die ten gunste van het goede beslecht zal worden. Dan zullen allen uit de dood verrijzen om voor God de Rechter te verschijnen. Die stof heeft talloze kerkelijke panelen opgeleverd, waaronder hoopgevende en tevens schrikaanjagende 'Laatste oordelen" zoals het drieluik van Jheronimus Bosch in de Academie van Wenen en van Michelangelo aan het plafond van de Sixtijnse Kapel in Rome.
Bahá'u'lláh legt uit dat de Dag des oordeels het moment in de geschiedenis is waarop de mens tegenover een nieuwe Manifestatie van God komt te staan. Dan zal blijken wie leeft en wie niet, want die confrontatie is de grootst denkbare uitdaging van het kenvermogen. Voor het eerst is die Dag een gebeurtenis voor alle mensen samen en gaat het om een beslissing over het wel en wee van de wereld, een ware strijd tussen licht en schaduw. "Armageddon" is er het symbolische begrip voor.
Het "adventisme"
William Miller: 1844
Het geloof in de (letterlijke) Wederkomst van Christus die elk moment kan gebeuren, noemt men sinds het midden van de 19e eeuw "adventisme". Profetieën, met name uit de bijbelboeken Daniël en Openbaring, beschrijven een toestand die kenmerken van de huidige tijd draagt.
De adventistische, evangelische beweging is vanaf 1860 in Noord-Amerika ontstaan, als gevolg van een diepe en massale teleurstelling na het vergeefse wachten op de Wederkomst van Christus in 1844. De Bijbel had van tevoren gewaarschuwd: "Besef wel: als de heer des huizes had geweten in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan zou hij wakker gebleven zijn en niet in zijn huis hebben laten inbreken." [Matteüs 24.43]
Naar schatting een half miljoen Amerikanen waren dan wel "wakker", maar het verschijnsel deed zich niet binnen de westerse gezichtskring voor, maar in Perzië. Het was, zoals achteraf bleek, " een bliksemschicht vanuit het oosten" die nu "weerlicht tot in het westen". [Mat. 24.27]
In de teleurgestelde westerse wereld heeft het dilemma van 1844 onder andere tot de oprichting geleid van de Kerk van de Zevendagsadventisten
Het begrip "eschatologie"
Eschatologie is de leer over de "laatste dingen". Rond dit begrip heerst grote tegenstrijdigheid. Er zijn minstens tien theologische systemen – van de katholieke dematerialisatie van de geschiedenis tot de protestantse verwachting van het Rijk van God in de (nabije) toekomst.
De school die het dichtst bij het concept van de Bahá'í-religie staat, gaat ervan uit dat de profetische en apocalyptische woorden in de Bijbel naar een eindtijd verwijzen en een daarmee verbonden heil, het Rijk van God op aarde dat gebaseerd zal zijn op een blijvende universele vrede. Er komt een sociale vermenselijking van de mensheid in tot uitdrukking, in gang gezet door een goddelijke interventie.
Christenen verwachten in verband met de Tweede Komst van Christus onnatuurlijke verschinselen eromheen, zoals de wederopstanding van de doden, de instorting van het hemelgewelf en de wonderbaarlijke redding van de uitverkorenen Gods in een triomfantelijke hemelvaart. Bahá'u'lláh legt uit wat dit soort metaforen werkelijk betekenen. De kern ervan is dat er dramatische dingen gebeuren, maar dan aan de binnenkant van de wereld - in het voorstellingsvermogen, het inzicht.
Het ware Derde Rijk
Joachim van Fiore
Op een paasmaandag in de jaren negentig van de 12eeuw had abt Joachim van Fiore tijdens een van zijn meditatiën over de Openbaring van Johannes een visioen – hij voorzag het komen van een Derde Rijk na dat van de Vader (het jodendom) en de Zoon (het christendom) dat in 1260 zou eindigen. Na een goddeloze periode van de Antichrist zou er een gelukkig tijdperk aanbreken, bezield door een ondogmatische, kerkloze geest, de Intelligentia spiritualis.
De Kerk veroordeelde zijn leer van een universele eenheid, maar zijn visioen leefde voort, in het denken van Dante, de vrome hoop van de Karmelieters, het Duitse idealisme van de 18e eeuw en de latere christelijke antroposofie.
Joachim geldt als de "eerste denker van een voleindigde mensheid", ook al kwam zijn beroemde visioen schijnbaar niet uit en zag hij Mohammed en Saladin aan als twee van de zeven hoofden van het kwade monster. Toen de Báb in Perzië de komst van nieuwe tijden van de geest afkondigde, in 1844, schreef het Morgenland het jaar 1260 dat de ziender had gezien - in een parallele tijdrekening, die van de gehate islam.
De Karmelieten
De orde van de Karmelieten ontleent zijn naam aan de Karmel die aan Elia en Maria is gewijd. Het kluizenaarsleven op de berg bereikte een nieuwe status door de visioenen van Joachim van Fiore die in 1260 het begin van een bovenkerkelijk wereldrijk had verwacht. Diens geestelijke vriend, Berthold van Calabrië, verzamelde verwachtingsgelovige monniken om zich heen die zich "Broeders van de heilige Maria van de Berg Karmel" noemden, de voorlopers van de Karmelieten. Teresa van Avila en Johannes van het Kruis, beiden Karmelieten in het 16e-eeuwse Spanje, werden beduidende christelijke mystici. Johannes, "de mysticus van het alles en het niets", vergeleek de weg van de ziel met een "bestijging van de berg Karmel". Bovenaan "woont alleen nog Gods eer en glorie". Karmelieten noemen hun spiritualiteit, hun gemeenschap en hun klooster "Karmel". Volgens pater Roberto Fornara weten de Karmelieten dat de Berg Karmel "over zichzelf heen verwijst naar iets dat buiten zijn concrete grenzen is gelegen".
[ P. R. Fornara, Der Berg Karmel in der Bibel Meer →
Zijpad van de Mahdi
De "Bright Future" van de moellah's
Het regime van de Islamitische Republiek Iran berust op de "Doctrine van het Mahdisme". Die houdt de nabije komst in van een Verlosser "die de aarde zal vullen met gerechtigheid en gelijkwaardigheid".
Het "islamitische messianisme" zoekt naar een "legale en politieke aanpak" van de wereldverlossing. Daartoe werd in 2004 in Qom, het spirituele centrum van de Iraanse theocratie opgericht, het "Bright Future Institute". De instelling organiseert een jaarlijks internationaal congres voor "de messianistische wetenschappen". Doel is de bevordering en verspreiding van "een cultuur van verwachting", het "mahdaviat". De Mahdi zal ervoor zorgen dat "niemand de ander onderdrukt".
Tot het zover is handelt de geestelijkheid die de staat Iran en zijn "Instituut voor een lichte toekomst" beheerst, precies omgekeerd. Vooral de bahá'ís in Iran worden met geweld en toenemende geslepenheid bestreden. Zij geloven immers dat na de Báb (1844) en Bahá'u'lláh (1863) geen Mahdi of Messias meer zal komen. Dat houdt de stilzwijgende ontkenning in van de machtclaims van Qom en soortgelijke geestelijke apparaten die zich instrumenteel achten bij Gods bedoelingen met de mensheid.
De geschiedenis van Haifa
Symbool van een renaissance
>
Haifa voor 1948
Haifa (Arabisch Hayfa; Hebreeuws Hefa) is sinds de 2e eeuw n. Chr. onder de naam Efa bekend; zijn bewoners werden al-Hayfah genoemd. De vissers van het toenmalige Kanaänitische stadje zochten in de baai naar purperslakken voor de verfmakers van Akko. Franse en Engelse Kruisridders hadden het weerbarstige Cayphas of Sycaminon - zoals Haifa toen genoemd werd - uit de weg geruimd. Wat er van overbleef, viel in 1187 in handen van het leger van Saladin die het Koninkrijk van Jeruzalem onttakelde, in 1265 gevolgd door de Mameloeken die de laatste Kruisridders het land uitjoegen.
Terwijl Akko zich als bestuurscentrum redelijk kon handhaven, lag Haifa daarna eeuwenlang in puin - een broeinest voor ratten en Maltese piraten. Toen de Engelse ontdekkingsreiziger Henry Maundrell in 1696 met een Osmaanse escorte langs de Karmel kwam en de rivier de Kishon overstak, achtte hij het dichtbij gelegen Chayphas geen regel in zijn dagboek waard. Doch tweehonderd jaar later vond zijn landsman Laurence Oliphant het stadje Haifa al zo'n aardige plaats dat hij er, aan de voet van de Berg Karmel, domicilie koos. Volgens de uitgever van een herdruk van zijn boek "Haifa" zag Oliphant in de snel opbloeiende stad "het symbool voor de renaissance van het land Israël".
→ Laurence Oliphant: Haifa , Life in the Holy Land 1882-1885; Canaan Publishing House 1976
De Duitse Templers
"German Colony - heden en een eeuw geleden.
"German Colony" ligt aan de voet van de Bahá'í Terrassen. De aanleg begon in 1869;
de meeste huizen zijn blijven staan en zijn door de gemeente Haifa gerestaureerd.
In het voormalige Duitse gemeentehuis bevindt zich nu het Stadmuseum dat herinneringen
aan de Templers bewaart.
De Duitse ontwerper Michael Paul Gollmer heeft over de bahá'ís in Haifa een documentatie
gepubliceerd →
1 - Het studiecentrum
Beit Keller, Keller-Haus
Alex Carmel
Het studiecentrum van de Universiteit van Haifa voor "de Europese banden van Palestina in de 19e en de vroege 20e eeuw" draagt de naam van een van de zonen van de Duitse kolonie, Gottlieb Schumacher, de eerste ingenieur van Openbare Werken van Akko, waar Haifa vroeger bestuurlijk heeft behoord. Het instituut werd in 1987 opgericht door de historicus professor Alex Carmel (1931-2002), met steun van de staat Württemberg (waar het Tempelgesellschaft werd gesticht) en de Daimler-Benz AG in de hoofdstad Stuttgart; het zetelt in het voormalige huis van Fritz Keller op Central Carmel. De Templer Keller was vice-konsul van Duitsland in Haifa.
2 - De erfgenamen van de Templers
De Tempelgesellschaft bestaat nog steeds, in Stuttgart en Victoria, Australië. Ze ziet zich als een vrije christelijke gemeenschap, is bij geen enkele kerk aangesloten en laat zich leiden door een raadgeving van Christus: "Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden." (Matteüs 6.33)
Vanuit deze gezindheid zijn het geestverwanten van de bahá'is, ook zij spannen zich immers in voor "Gods rijk op aarde". Hun tijdschrift, de "Warte des Tempels", verschijnt sinds 1845.
Websites:
Duitsland →
Australië: →
Der Spiegel: →
De Báb
Voorbode van een nieuwe era
Achter de ramen van dit huis in oud-Shiraz heeft de Báb na zonsondergang van 23 mei 1844 zijn goddelijke missie geopenbaard. De heilige plek werd in 1979 onder toezicht van de "Revolutionaire Garde" platgewalst voor een parkeerterreinen van een nieuw sjiïetisch leerhuis dat " Moskee van de Mahdi"werd genoemd. Terwijl mull, ,ah's denken dat Gods "Verborgen Imam" nog moet komen, gaan bahá'ís ervan uit dat die verwachting met de komst van de Báb in 1844 is vervuld.
"Zijn leven was een van de meest grootse voorbeelden van moed waarvan de mensheid het voorrecht heeft het zich te herinneren,"schreef de Franse oriëntalist Louis Alphonse Daniel Nicolas tussen 1908 en 1914 in een van zijn essays over de opkomst van de religie van de Báb en Bahá'u'lláh.
Het verhaal van de Báb
De Báb, geboren als Siyyid 'Alí Muhammad (Shiraz 20 oktober 1819 - 9 juli 1850 Tabriz) verklaarde met 25 jaar de geest te belichamen van de Verlosser van de islam, de Mahdi. Hij riep zware tegenstand op onder de sjiitische mullah's en werd met 31 jaar door een vuurpeloton gefusilleerd. Hij had de komst aangekondigd van de Beloofde van alle volkeren die hij Jináb-i-Bahá had genoemd, "de Heer van Glorie".
Bahá'ís geloven dat de Báb ook de geest van de profeet Elia uit de boeken van de Joden belichaamt, die van Johannes de Doper uit de Evangeliën van de Christenen en de godheraut van de oude rijksreligie van Perzië -- Hushidar, de "Poort van het inzicht" van Zarathoestr, die orthodoxe christenen "Sophia"noemen - de personificatie van de Wijsheid.
Officiële
biografische notitie: →
Der
Spiegel →
'Abd'ul-Bahá
Hij was "de Meester" in Gods Leer
Hij is het "Middelpunt van het Verbond" van Bahá'u'lláh, de nieuwe wereldorde Gods. Van de mens in deze nieuwe beschaving was Hij het grootste voorbeeld – vol kennis, vol wijsheid, vol liefde tot God, Zijn vader en alle mensen op Zijn pad.
Sir Abbas Effendi, Abdu'l-Bahá (Teheran 1819-1921 Haifa), werd door Bahá'u'lláh tot gezaghebbende vertolker benoemd van de onaantastbare openbaringen die Hij van God had ontvangen. Hij was een leraar van het oosten en het westen; reisde na zijn vrijlating uit ballingschap naar Egypte, West-Europa en Noord-Amerika; leverde stof voor tijdloze boeken over de Leringen van Bahá'u'lláh, beheerde de vaderlijke huishouding, voerde Diens wilsbeschikkingen uit en liet op bevel van Bahá'u'lláh de verborgen sarcofaag van de Báb van Perzië naar de Karmel halen.
'Abdúl-Bahá overleed op 28 november 1921. Troosteloze gelovigen bedden "de Meester" in een grafkamer aan de
oostkant van de graftempek van de Báb. Hijzelf had om een graf gevraagd in het geografisch
midden tussen de tomben van Bahá'u'lláh (op Bahjí) en de Báb op de Berg
Karmel.De bahá'í zal die wens alsnog mettertijd vervullen.
Abd'ul-Bahá benoemde zijn kleinzoon Shoghi Effendi Rabbani tot erfgenaam en Behoeder van de ontkiemende bahá'í-wereld. Zijn portret hangt in de Hal het Universele Huis van Gerechtigheid op de Karmel.
Een persoonlijke
beschrijving van 'Abd'ul-Bahá →
Officiële
biografische notitie →
Bibliografie
→
Shoghi Effendi
Hij gaf de bahá'í-religie het bestuurstelsel
Shogi Effendi was een kleinzoon van 'Abd'ul-Bahá, de oudste zoon van Bahá'u'lláh. Hij leidde de bahá'í-gemeenschap vanaf 1921 als Guardian (Behoeder) naar zijn huidige bestuurlijke structuur en herkenbaarheid. Ook het ensemble van tuinen, terrassen en gebouwen op de Karmel is aan de gaven van Shoghi Effendi Rabbani te danken. Hij werd in 1897 in de Perzische kolonie van Haifa geboren, werd door 'Abd'ul-Bahá testamentair met zijn rol en functie belast en overleed in 1957 in Londen. Aan zijn strategieën en concepten dankt de bahá'í-religie haar wereldwijde verspreiding na 1950. Hij schreef de historiografie van de Openbaring van Bahá'u'lláh ("God schrijdt voorbij"), vertaalde maatgevende heilige teksten en ontwierp de Bahá'í Bestuursorde als uitleg van de bedoelingen Gods zoals die in de geschriften zijn omschreven. Binnen zes jaar na het overlijden van Shoghi Effendi hadden zijn persoonlijke raadgevers, de Handen van de Zaak Gods, de praktische voorwaarden geschapen voor de verkiezing van het eerste → Universele Huis van Gerechtigheid dat door Bahá'u'lláh is ingesteld als hoogste wereldlijk gezag van de nieuwe wereldorde die Hij bracht.
Amatu'l-Bahá Rúhíyyih Khanum
Shoghi Effendi was getrouwd met Mary Sutherland Maxwell (Montreal 1910-2000 Haifa) die na zijn dood een biografie aan hem opdroeg: "The Priceless Pearl". Zij was de grande dame van de bahá'í-wereld die haar Amatu'l-Bahá Rúhíyyih Khanum noemde en haar na haar overlijden in 2000 aan de voet van de Karmel onder rozen begroef, in de nabijheid van het huis in de straat Haparsim dat 'Abd'ul-Bahá had laten bouwen en waar hij in 1921 was overleden. Zij had er samen met Shoghi Effendi vele jaren gewoond. De Canadezen beschouwen haar als een van hun grootste historische persoonlijkheden.
De Schrijn van de Báb
De gouden kroon van de Karmel
De schrijn in aanbouw en zijn bouwmeester
De architect William Sutherland Maxwell (Montreal 1874-1952 Montreal) ontwierp grote bouwprojecten in Canada en de VS. Hij was tijdens zijn studiejaren in Parijs, kort na 1900, met daar verblijvende Amerikaanse bahá'ís in contact gekomen. De dochter van een van hen, de aantrekkelijke en prominente May Ellis Bolles, werd zijn echtgenote. Hun huis in Montreal werd in 1912 het domicilie van 'Abd'ul-Bahá die toen Noord-Amerika bezocht. Hun dochter, Mary, trouwde in 1937 de achterkleinzoon van Bahá'u'lláh en toenmalige Behoeder van het Bahá'í-geloof, Shoghi Effendi Rabbani, in Haifa. W.S. Maxwell voegde zich na de dood van zijn vrouw bij hen en verbleef in Haifa tijdens de Tweede Werldoorlog. In die tijd ontwierp hij samen met Shoghi Effendi het gebouw dat hem wereldberoemd zou maken – de Schrijn van de Báb.
Zijn leven, zijn werk: William Sutherland Maxwell Biography by John Bland, Professor Emeritus of Architecture, McGill University.
2 - De architectuur
De bouw begon in 1948 toen de nieuwe Staat Israël de orde in het land had hersteld,
en duurde tot oktober 1953. Het bouwmateriaal – vooral graniet en marmer – werd
grotendeels per schip uit Italië gehaald.
Over de bouwgeschiedenis: Giachery, Ugo : Shoghi Effendi - Recollections. Oxford,
UK (1973): George Ronald. p. 107. ISBN 0853980500
Officiële omschrijving
A model reflecting his (W.S. Maxwell's) design, which consists of a colonnade surmounted by a drum, a clerestory and a dome, was unveiled in May 1944, on the centenary of the Bab's declaration of His prophetic mission. Despite the after-effects of the Second World War and the turmoil sweeping the region, construction was completed in October 1953. Rose Baveno granite columns crowned with marble Corinthian capitals form the colonnade surrounding the original stone building. The columns are linked by arabesque ogee arches, while the four corners feature concave panels decorated with a floral border capped with a calligraphic design. The clerestory rests on a marble octagon surmounted by a wrought-iron balustrade with a slender minaret-like spire at each corner. The eighteen stained-glass windows of the clerestory symbolize the Bab's first disciples. The dome is covered with gold-plated ceramic tiles and is topped by a small lantern and marble finial. The building's extraordinary location and harmonious blend of Eastern and Western styles have made it a familiar landmark and one of the most popular tourist sites in the country.
De Schrijn wordt na 55 jaar gerestaureerd. Er zal aan zijn uiterlijk niets veranderen. De werkzaamheden duren naar verwachting vier jaar. Gedurende die tijd zal het gebouw ingepakt moeten blijven. De grafkamers van de Báb en 'Abdu'l-Bahá blijven open voor het publiek, behalve tijdens de maanden juli tot oktober.De stabiliteit van het gebouw wordt met het oog op mogelijke aardbevingen versterkt. Het marmeren steenhouwerswerk wordt gerestaureerd; ijzeren constructiedelen worden vervangen door roestvrijstalen elementen; de elektrische installaties worden vernieuwd en de 14 duizend verweerde gouden koepeltegels van Nederlands fabricaat worden geheel vervangen. De kosten zijn begroot op NIS 25 miljoen (ca. € 4 miljoen). Het project verschaft werk aan vijftig plaatselijke vakmensen.
De Bahá'í Tuinen
Metaforen van een goddelijke orde
De Bahá'í Tuinen behoren tot de wonderen van het nieuwe Midden-Oosten. De meeste Israëli's zijn er al geweest. Ze berusten op een nieuwe west-oosterse geometrie, een grote liefde voor inheemse planten en een streven naar volmaaktheid.
Een speciale → website licht toe dat de Tuinen niet het werk zijn van een individuele kunstenaar , maar van generaties van vele mensen die bezield waren van een zelfde geloof en optimisme met betrekking tot de toekomst van de mensheid.
De schuin op de noordhelling van de Karmel "hangende" tuinen vormen een bijna een kilometer lang en zestig tot vierhonderd meter brede vegetatieband. Honderd tuinmannen en technici, waaronder dertig vrijwilligers, onderhouden de beplanting, de wegen en terrassen en de watersystemen met hun verborgen machinerie. In de nauwlettende toewijding die het onderhoud van de Tuinen vereist komt het geloof in goddelijke orde tot uitdrukking die de gehele aarde zal veranderen in een bloemengaard. Bij God zijn mensen als bloemen van de geest in de ene tuin van de schepping.
De bouwmeester van de Bahá'i Terrassen, Fariborz Sahba, over de natuur als expressie van de geheimen die in religie spelen.
RECREATING EDEN
Het Bahá'í Wereldcentrum
Bouwwerken voor de dienstverlening aan God
Op de Karmel staan de hoofdgebouwen van het Bahá'í
Wereldcentrum. Er werken gemiddeld zevenhonderd mensen, waaronder de negen gekozen
leden van het Universele Huis van Gerechtigheid en hun staven, samen rond honderd
professionele krachten; alle overige medewerkers zijn vrijwillige professionals uit vele landen
die zich een tijdlang in Haifa willen dienstbaar maken. Allen die op de Berg werkzaam
zijn voelen zich tot optimale professionaliteit
verplicht. Alles wat er gebeurt dient als toetssteen voor het werk in de baha'i-wereld.
Het Wereldcentrum hanteert perfectie en innerlijke voornaamheid als arbeidsnorm.
Universal
House Justice →
Wereldbestuur: Het Universele Huis van Gerechtigheid
Schatkamer: Centrum van de Geschriften
Leercentrum: Verspreiding van het Woord
De bouwmeesters
Twee Canadezen uit Perzië
Hossein Amanat (1942), de architect van de zetel van het Universele Huis van Gerechtigheid en twee andere representatieve gebouwen van het Bahá'í Wereldcentrum op de Berg Karmel in Haifa, Israël. Hij werd in 1971 bekend door een opdracht van de Shah: het ontwerp van de Shahyad-toren van Perzië in Teheran, na de revolutie ombenoemd in "Vrijheidstoren". Hij woont sinds 1980 in Vancouver en is Canadees staatsburger. Eerder had Amanat in opdracht van de toenmalige heerser van West-Samoa de eerste bahá'í tempel van de Stille Oceaan gebouwd.
Fariborz Sahba (1948) is de architect van de koningstrappen naar de Schrijn van de Báb op de Berg Karmel. Het duurde veertien jaar om ze te realiseren. Het werk straalt de voor bahá'í-projecten kenmerkende perfectie uit. Eerder ontwierp hij de Lotus van Bahapur, het Bahá'í Huis van Aanbidding aan de stadsrand van New Delhi dat als een van de grootste bouwkundige verworvenheden van de 20e eeuw geldt en tot de wonderen van India wordt gerekend. Het project kostte tien jaar van het leven van de Perzische bouwmeester. Fariborz Sahba is naast architect de hoofdredacteur van een internationaal bahá'i kindertijdschrift, "Varqa" (De nachtegaal).
Bahá'í heilige plaatsen op de Werelderfgoedlijst
Aan de lijst van zes eerdere objecten in Israël op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO, waaronder de oude stad van Jeruzalem, Akko en Massada, werden in 2008 de Heilige plaatsen van het Bahá'í-geloof in Haifa en West-Galilea toegevoegd, met inbegrip van de terrassen en de graftombe van de Báb op de berg Karmel, de graftombe van Bahá'u'lláh, het huis van Bahjí en het huis van Bahá'u'lláh in Mazra'ih. Het initiatief ertoe was uitgegaan van Israël. De cultuurbeschermers van de wereld erkennen de "grote betekenis" ervan voor "een van de religies van de wereld" en de kracht die ervan uitgaat voor de traditie van de Bahá'í bedevaart.
KARMEL
Messiaanse afkondiging zonder woorden. De Schrijn van de Báb. - © → BIC
De zeekant van de Karmel is met de bebouwing van Haifa bedekt. In het midden van de zandkleurige huizenzee ligt, van verre zichtbaar, de gouden koepel van een graftempel op een groene schuinte met tuinen en terrassen. Daar rust de Báb, de profeet en martelaar uit Perzië, die zich "de Poort" noemde naar nieuwe tijden, heraut van de komst van de machtige Manifestatie van God die Bahá'u'lláh wordt genoemd. De berg is een uitdaging aan het kenvermogen. Er is rond de Karmel nog meer ín te zien dan er te zien is. – Verslag over een speurtocht naar een wereldwonder met voor- en nageschiedenis.
→ De Tuin van de Báb
Beelden van de Berg Karmel die de komst van de Messias verkondigt
Een film van Marco Abrar op YouTube -
© Bahá'í Verlag
De TIJDZUIL
Rond de Karmel heeft de toekomst een lang verleden
Haifa en de Karmel liggen op een pijler van de tijden sinds het begin van de menswording in Oost-Afrika. Oudheidkundigen hebben op de rug de resten gevonden van meer dan 250 vestigingsplaatsen uit opeenvolgende stadia van de culturele evolutie. Rond Meggido, aan de oostelijke flank van de berg, stapelen zich de resten van dertig Kanaänitische steden laagsgewijs op elkaar. James Michener heeft er de stof uitgegraven voor zijn in 1965 verschenen archeologische bestseller "The Source", "De Bron". Rond Meggido - har Meggido - hangen de beelden van een apocalyptische eindstrijd, "Armageddon".
Al vanaf de eerste eeuwen van de christelijke tijdrekening keken kluizenaars op de Kaap van de Karmel uit naar een nieuw godswonder. De Karmelieters stichtten er in de 13e eeuw een klooster met een vuurtoren boven de zee. Joachim van Fiore had voor 1260 de komst van het tijdperk van de Heilige Geest voorspeld. In het jaar van Mohammed 1260, AD 1844, verscheen er in Perzië de Báb, de Heraut van Bahá'u'lláh. Hij bekocht zijn profetische missie in 1850 met de dood. Bahá'u'lláh liet de sterfelijke resten van de Báb later naar de Karmel halen. 'Abdu'll-Bahá, oudste zoon en erfgenaam van Bahá'u'lláh, beschreef de kuststrook van Haifa tot Akko als "een machtige metropool van de toekomst, badende in een zee van licht".
Volgens de "Jeruzalem Talmoed" die in de 4e christelijke eeuw in het land Israël is ontstaan, zal de profeet Elia uit de 8e eeuw v. Chr. naar de Berg Karmel terugkeren en vandaar uit de komst van Messiah verkondigen, de Redder van de volkeren. Het enige volledige manuscript van die Talmud Yerushalmi bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek van Leiden (Or. 4720). Het werd in 1289 geschreven door Rabeinu Yechiel uit Rome.
Bahá'ís zien in de Báb het herschijnen van de goddelijke geest die Elia heeft bezield en later die van Johannes de Doper die aan Jezus Christus vooraf ging. De Karmel met zijn gouden graftombe vormt een checkpoint van de vijfde dimensie, die van het voorstellingsvermogen. In de geografie komt de mens fysiek nergens dichter bij God.
De KONINGIN
Sinds oude tijden met de hemel getrouwd
Al in de oudheid zweeft de Karmel boven de triviale wereld. Zijn hoogten en kloven zijn ontoegankelijk voor gewoon volk. Vijfduizend jaar lang hebben heiligen en mystici het gebergte met gebeden, meditatiën en offerandes aan de hemel vastgeklonken. De berg heeft koninklijke status, verbeeldt de vruchtbaarheid, is in de symboliek van de volkeren sinds mensenheugenis het lichaam van de Grote Moeder.
Religieuze paringsmythen moeten in de oudheid de vruchtbaarheid van land en vee verklaren. El, God, manifesteert zich tweevoudig in Kanaän, als Baal en Ashtart, bij de Hebreeën als Jahwe en Shekhinah: het zijn dezelfde hemelse paren van de Hemel. In de Kabbalah, de joodse esoterie die in iedere letter van het Hebreeuwse alfabet een universum ziet, heeft de verre godheid El een vrouwelijke (en mannelijke) verschijningsvorm dichterbij, en ook het joodse volksgeloof vertoont een zweem van heilige erotiek. Jonge paren uit Sefardische kringen houden picknicks bij de holen en bronnen van de Karmel, waar de geest van Jahwe en Shekhinah rond waart. En boven de sponde van katholieke echtparen zweefde nog een halve eeuw geleden de Hemelse Maagd ter zegening van het geslachtsverkeer.
De joodse koning Salomo zingt lyrisch van de schoonheid van de berg die zich uitstrekt
tot aan zee. In het aan hem toegeschreven Hooglied, een juweel van erotisch taalgebruik,
is de Karmel het hoofd van de bruid. Het oog van Salomo glijdt in een geografische streling verrukt over
haar lichaamslandschap:
Je navel is een ronde kom, die gevuld is met kruidige wijn. Je buik is een bergje tarwe, dat door lelies wordt omzoomd. Je borsten zijn als kalfjes, is als de tweeling van een gazelle. Je hals is als een toren van ivoor, je ogen als de vijvers van Chesbon, bij de poort van Bat-Rabbim. Je neus is als een toren van de Libanon, die uitkijkt over Damascus. Je hoofd rijst op als de Karmel, omkruld door purperen lokken, waarin een koning ligt verstrikt.
In 1974 vonden duikers in de kustwateren boven Akko het wrak van een gezonken handelsschip met een lading votiefbeeldjes uit de 5e eeuw voor Chr. De bidfiguren gaven een beeld van de moedergodin die in Kanaän en zijn buurlanden sinds de Bronstijd als Hemelse Maagd werd aangeroepen. Zij was de Moeder Gods, lang voor dat er sprake was van de aanbidding van de Maagd Maria door christenen in dezelfde regio. Anat, Ashtart, Ishtar, Artemis zijn namen van een en dezelfde hemelse koningin die in het Nabije Oosten van de oudheid zo bemind is geweest als later Onze Lieve Vrouwe bij de christenen.
Viertalige kleiboeken uit de koninklijke bibliotheek van Ugarit bewijzen dat christendom, jodendom en de godsdienstigheid van Kanaän nauw verwant zijn. Ugarit lag in het verlengde van de kustweg van Akko naar Beirut, nabij het huidige Ras Shamra in Libanon. Uit de intellectuele schatkamers die daar vanaf 1928 zijn uitgegraven, is nieuw licht gevallen op de joods-christelijke wereld van het Oude Testament.
Ook onderzoek door de archeologische diensten van Israël tekent een ander beeld van het joods verleden dan het Oude Testament. Volgens de staatsarcheologen Israel Finkelstein en Neil.Asher Silberman ("De Bijbel als mythe") schetst
het Oude Testament de fantasiewereld van priesterschrijvers. "Er is geen enkel archeologisch bewijs van de aartsvaders, de uittocht uit Egypte (600.000 mensen, uitgezonderd kinderen!) en de verovering van het beloofde land", concluderen de auteurs.
Woorden, begrippen en hele passages in de Tenach, het Oude Testament, blijken overgenomen uit het gedachtengoed van naamloze schrijvers, denkers en schriftgeleerden van Kanaän. Sommige passages in het Boek der Boeken zijn uit Kanaänitische teksten in spijkerschrift overgeschreven. Hymnen aan El werden in de scriptoria van Jeruzalem omgedicht tot Bijbelpsalmen. "In een poging hen te elimineren hebben de godgeleerden van de Hebreeën de eigenschappen van de goden van Kanaän gewoonweg aan Jahwe toegedicht", aldus onderzoekers van de Amerikaanse Quartz Hill School of Theology.
Sinds Ugarit gaat de geschiedenis van het Nabije Oosten op de schop. Terwijl archeologische bewijzen voor een grootmacht onder David en Salomo ontbreken, is het oude Kanaän ontegenzeglijk een bouwplaats van de antieke beschaving geweest, ook op de terrassen van de metafysica.
De Hebreeuwse herdersstammen die omstreeks 1200 v.Chr. uit oostelijke richting over de Jordaan het Beloofde Land binnentrokken, kregen nauwelijks vat op de bloeiende beschaving die er al heerste. Alles in Ugarit stond geestelijk in het licht van El, de hoogste godheid die als Elo, Elohim ook een van de godnamen van Israël werd, en van Jezus Christus en als Allah kenmerkend werd voor de God bam de Islam. In het roemruchte stadje Jeruzalem stonden eeuwenlang de bid- en offeraltaren van Baal en Anat naast het Tabernakel van het joodse geloof in Jahwe.
In die tijd lag Akko dicht bij de grens tussen Kanaän en de zuidelijker woongebieden van de Hebreeën – een multiculturele samenleving met open stadspoorten voor gedachten en goederen. Handel en dienstverlening liepen naar het zuiden en het noorden langs de kust van de Middellandse Zee en landinwaarts door de Vallei van Jesreël naar het Tweestromenland en Perzië.
In tijden van vrede trokken karavanen met glaswerk, cosmetica en purperverf door de nauwte onderaan de Karmel naar Egypte. Op hun terugweg namen de kooplieden linnen, papyrus en ivoor mee voor de stikselateliers, scriptoria en snijwerkmakers van het thuisland. In de streken en steden aan de karavanenwegen hadden veel mensen hun eigen, plaatselijk geloof.
De Gebieder (Baal) van de Kanaänieten was lange tijd geen rijksgodheid met een absolutistisch priesterschap. Pas het politieke, strijdbare monotheïsme dat de joodse schriftgeleerden in het 'Babylonische exil' hadden uitgewerkt, leidde tot een soort jihad op papier. In de archeologisch of archivalisch gedocumenteerde werkelijkheid van een grootse geschiedenis van het rijk van Jeruzalem tot op heden weinig tastbaars gevonden.
"Het historische beeld zoals dat in de Bijbel staat […] is geen wonderbaarlijke openbaring maar een buitengewoon resultaat der menselijke verbeeldingskracht", resumeren de twee Israëlische oudheidkundigen in hun opzienbarend boek.
→ Israel Finkelstein & Neil A. Silberman: The Bible Unearthed, Archeology's New Vision of Ancient Israel and the Origin of Its Sacred Texts.
MESSIAS
Israël herstelde, maar niet geheel
Westelijke volkeren leven in de 21e eeuw van Jezus Christus die namens de Hemelse Vader heeft gesproken.
Vele culturen kennen Messiaanse verwachtingen die met de Eerste Komst van de Zoon
niet waren vervuld. De rabbijnen leren dat de koninklijke Messias ieder moment
kan komen - zonder vertoon; op het toneel van de geschiedenis; gehuld in schijnbare
onbeduidendheid. Het genootschap der Noachieten in Jeruzalem
heeft in 2008 alvast priesters benoemd en ritueel ingekleed,
voor het eerst sinds de verstrooiing door de Romeinen in het jaar 125. De kohanim zijn
ritueel gereed voor een nieuwe opstart van de rookaltaren in de Heilige Tempel.
Die zal de Messias op wonderbaarlijke wijze te Jeruzalem herstellen. Zo staat
het geschreven bij Moses Maimonides, het rabbijns gezag in de verlosserkwestie
sinds de 13e eeuw.
Het nieuwe Israël was voortgekomen uit het heimwee van Juda naar Zion, eerst uit Polen, Jemen, Rusland, later van de uiteinden der aarde. Volgens "Deuteronomium", het "Vijfde Boek van Mozes", zou "de Heer, uw God" de Joden uit de verstrooiing bevrijden, ze bijeenbrengen en laten terugkeren naar het "land dat uw voorouders ooit bezaten". Dat zou gepaard gaan met de komst van de reddende Mashiah ben-David, de Messias uit het Huis van David. Israël verkeert in een "Messiaanse crisis" omdat die leidsman ogenschijnlijk niet kwam. Maar misschien is dit een tijdelijk gebrek aan inzicht, want in de ogen van de bahá'ís is die Messias in het land Israël verschenen om nieuwe tijden te brengen, ook voor het joodse volk.
Tijdens de eerste terugkeer naar "Zion" - rond 1880 - doet ook onder joodse kolonisten het verhaal de ronde van een balling die de bewoners aan de Baai van Haifa "de god van de Perzen" noemen, Perzische pelgrims op weg naar de citadel van de strafkolonie Akko noemen diens naam met grote eerbied – Bahá'u'lláh. Het Arabisch van die naam verhult de betekenis van de "nieuwe naam" die Jezaja in zijn hymne op een "nieuw Jeruzalem" als "Heer der heerscharen" bezingt – "Alle volken zullen je gerechtigheid zien, alle koningen je majesteit".
Bahá'u'lláh en zijn familie en huishouding zijn in de zomer van 1868 op de rede van Haifa gearriveerd. Zij worden in de ochtenduren met een barkas aan land gebracht, aan de voet van de Berg Karmel. Later die dag arriveren zij met een platbodem in de toenmalige Ottomaanse strafkolonie Akka aan de noordelijke kap van de Bocht van Haifa. Groot opzien baart het gezelschap niet dat achter de verwaarloosde vestingmuren verdwijnt - een vreemde aristocratische familie, mannen, vrouwen en kinderen.
Het oorspronkelijk religieuze verlangen van het joodse volk naar zijn verloren thuisland verandert tijdens de late 19e eeuw in een politieke wensdroom. De universaliteit van het Messiaanse Rijk gaat ten gunste van het idee van een eigen volksstaat verloren. Een nieuwe volkslied, 'Hatikva', jubelt van de hoop op nieuwe tijden. Onbekend is of er in de westerse diaspora enig verband wordt vermoed tussen het zionistische ontwaken en het ontwaken, tezelfdertijd, van honderdduizenden Perzen – de voorouders van de huidige bahá'ís.
In Perzië hebben prominente joden ontdekt dat het rumoer over de Mahdi in het land ook op hun eigen eschatologie slaat. "In de getuigenissen van bekeerde joden wordt Bahá'u'lláh steeds opnieuw beschreven als degene die alle apocalyptische profetieën vervult. Letterlijk de gehele bahá'í literatuur die afkomstig is van oorspronkelijk joodse en zoroastrische Perzen draait om dit onderwerp", schrijft de Amerikaanse godsdienstonderzoekster Susan Stiles Maneck, .
The Conversion of Religious Minorities to the Bahá'í Faith in Iran, Susan Stiles Maneck →
Tijdens de laatste dagen van Zijn ballingschap in Bagdad, in het voorjaar van 1863, had Bahá'u'lláh voor het eerst te kennen gegeven dat God hem had geroepen om zich aan de mensheid kenbaar te maken zoals Mozes werd geroepen bij het braambos en Jezus bij de doop in de Jordaan. In datzelfde jaar riep rabbijn Hirsch Kalischer te Berlijn de joden op om niet langer op de Messiah te wachten en over te gaan tot actie in de politieke realiteit.
Kalischer richt het "Centrale Comité voor Joodse kolonisatie van Palestina" op. Een jaar eerder was het pamflet "Rome en Jeruzalem" van Moses Hess verschenen, de klassieker van het zionistische bewustzijn. Hess gelooft in een betere wereld en de universele vrede van de profeten - de finale verzoening van de godsdiensten. De zionistische rabbijnen spreken het volk niet aan. De joden willen zich in de burgerij van hun geboorteland assimileren of naar overzee emigreren. Voor hen is de Messiah geen optie meer.
In 1896 verschijnt bij uitgeverij Breitenstein in Leipzig en Wenen een boekje van 86 pagina's dat binnen een halve eeuw tot de stichting van de staat Israël leidt. De auteur, Theodor Herzl, voorspelt in dit pamflet ("Der Judenstaat") de maakbaarheid van een wonder door er in te geloven. Hij zet niet langer in op een mystiek herstel van het oude Israël maar mobiliseert een joodse lobby die Zion in de wereldpolitiek moet realiseren.
Herzl antichambreert 1898 in Constantinopel vergeefs bij de toemalige heerser over Palestina, Abdulhamid II, Groot-Sultan van het Ottomaanse Rijk. Daarna reist hij Keizer Wilhelm II achterna die naar Haifa stoomt om de Duitse christenkolonie te inspecteren en Jeruzalem in ogenschijn te nemen. De Keizer ontvangt Herzl, belooft hem steun aan het idee om volkenrechtelijk in het grotendeels verwaarloosde Palestina ruimte te scheppen voor een joods nationaal tehuis, maar weet er later, in de politieke realiteiten van Berlijn, geen raad meer mee. Wel zorgt hij voor een zijlijn van het Bagdad Spoor naar het verrijzende Haifa.
Theodor Herzl is geen religieuze man, al heeft hij volgens zijn grootmoeder als kind de profeet Elia in een droom gezien die het joodse volk terug zal brengen naar zijn thuisland. Het verhaal staat in zionistisch leermateriaal.
Binnen vijftig jaar, daarvan is Herzl overtuigd, zullen de joden over een eigen land beschikken en daardoor op gelijke voet kunnen verkeren met andere volkeren. Hij denkt aan een joods Palestina met Duits als ambtelijke taal en Palestijnen alles goedvinden wat de joodse nieuwkomers aan ideeën en vernieuwingen naar het land meebrengen.
Het zionistisch ideaal vindt vooral weerklank in joods-Duitsland. Het land dat in 1942, nauwelijks vijftig jaar later, onder Hitler de "Endlösung der jüdischen Frage" organiseert, vormt ten tijde van Herzl de meest vruchtbare kweekbodem voor het zionistische gedachtengoed in de westerse wereld. Het eerste Zionistische Wereldcongres, 1897, moet daarom in München plaatsvinden. Voor het Zwitserse Basel kiest Herzl pas toen de joodse bourgeoisie van de Beierse hoofdstad naar zijn smaak te hooghartig tegen het zionistische congres had gefulmineerd.
Veel Joden van stand naeen Herzl en zijn geestverwanten aanvankelijk niet serieus. Daarom wil de journalist de joodse massa emotioneel voor zijn idee winnen. Hij fantaseert een utopische roman bij elkaar die in 1902 bij uitgeverij Seemann in Leipzig verschijnt – "AltNeuland". Een literair meesterwerk is het boek geenszins, maar vooral de joodse jeugd heeft voortaan een toekomstdroom.
Met zijn fantasieverhaal over de ontdekkingsreis in 1923 van de jonge "Dr. Friedrich Löwenberg" naar Palestina zeilt Herzl in het vaarwater van Raphael Hytholdaeus, de avonturier van Thomas More (1478-1535) die het land van recht en redelijkheid had gevonden, "Utopia". In Herzls beschrijving van Haifa als de stad van de toekomst zijn ook elementen terug te vinden van "New Atlantis" van Francis Bacon (1561-1626). Op diens Phantasy Island, "Bensalem" is het ideale gemenebest door een volmaakt evenwicht verwezenlijkt tussen macht en vrijheid in vrede. Uiteindelijk verplaatst Herzl de ideale zonnestad "Civitas Solis" van de filosoferende dominicaan Tomasso Campanella (1568-1659) van "Taprobana (Ceylon) naar Haifa aan de Middellandse Zee.
In "AltNeuland" van Herzl heerst een wonderbaarlijk omhoog geschoten beschaving. Tempels, synagogen, kerken en moskeeën staan vreedzaam naast elkaar maar bepalen ook weer niet het geestelijke straatbeeld. Tussen de minarettenstad Akko en de hellingen van de Karmel ligt een gordel van villaparken en plantsoenen; door de stad zoeven elektrische limousines en de zweefbaan van Wuppertal; in de baai van Haifa liggen spectaculaire zeeschepen; het centraalstation is dankzij het Bagdad-spoor verbonden met Peking op het noordelijk en de Kaap de Goede Hoop op het zuidelijk halfrond. Er heeft zich voor Theodor Herzl en zijn lezers een godswonder voorgedaan, een verschijnsel dat vrome joden 'ashishenah' noemen - iets dat zich elk moment kan voordoen.
DE BALLING
Een mystieke ontmoeting
In de strafkolonie Akko had joelend volk in de late namiddag van maandag 31 augustus 1868 "de god van de Perzen" zien binnenkomen, in een haveloos gezelschap. Hij was een balling van de machtigste heersers van de toenmalige Oriënt – de Sjah van Perzië en de Sultan van het Ottomaanse Rijk, het latere Turkije. Cipiers leiden de vijftigjarige staatsgevangene door de oude Zeepoort naar een duistere, vuile kerkerruimte, op de bovenverdieping van de Citadel.
Voor Mirza Husayn-'Ali, Bahá'u'lláh, is het roemruchte Akko van weleer de laatste statie van een lijdensweg die in 1852 bij Teheran was begonnen, met een openbare geseling wegens verzet tegen moskee en staat. Daarna had die weg van de beruchtste kerker van Perzië naar de ballingsoorden Bagdad, Istanboel en Edirne geleid, en tenslotte naar deze "Allergrootste gevangenis"..
De balling is op de vroege ochtend van die dag met een stoomschip van de "Oostenrijkse Lloyd" op de rede van Haifa aan de toenmalige Syrische kust geland. Hij en het gezelschap dat Hem omringt, is uit Gallipoli bij de Dardanellen vertrokken. Het zijn zo'n zeventig Perzen – de staatsgevangen edelman met leden van zijn gezin en huishouding en trouwe vrienden.
Akko behoort tot de oudste steden van de wereld. Zijn natuurlijke haven is de zeepoort van Meggido geweest, de kroonstad van Kanaän, later het Ptolomais van de Helleense farao's, het Saint-Jean d'Acre van de Kruisvaarders. Zoals alles in toenmalig Palestina is ook Akko verwaarloosd en verpauperd; de haven is verzand en ontoegankelijk voor zeeschepen die de steden van de Levant in lijnverkeer aanlopen.
Door die overstap in Haifa hebben de Karmel en Bahá'u'lláh bij zonsopgang van die laatste dag van augustus 1868 een ontmoeting in de vijfde dimensie, die van de verbeeldingskracht: de berg "aanschouwt de luister van de Heer, de schoonheid van onze God". De profetie is van Jesaja die dit Messiaanse moment verbonden zag met de verwachting van een collectieve bewustzijnsverruiming : "Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten". (Jes. 35,2)
Spoedig na de landing van Bahá'u'lláh verandert het klimaat van de Sharon tot Galilea. Het land gaat vrolijk bloeien", zoals Jesaja het had voorspeld. Het voordien droge klimaat verandert zo ingrijpend dat er ineens weer citrusbomen en moestuinen gedijen. Vervallen steden en dorpen knappen na bijna duizend jaar zienderogen op. Het verschijnsel vertoont alle tekenen van de komsttijd van de Beloofde zoals die in de Bijbel wordt beschreven. Tien jaar na de aankomst van Bahá'u'lláh in Palestina begint ook de terugkeer van het joodse volk uit de verstrooiing.
De voormalige Behoeder van het Bahá'í-geloof, Shoghi Effendi Rabbani (1897-1957), beschrijft in de kroniek "God schrijdt voorbij" de toenmalige toestand van Akko. De ooit bloeiende havenstad dient als strafkolonie voor het uitschot van het Ottomaanse Rijk, "een geslacht van adders". De binnenstad vormt een labyrint van lugubere stankstegen achter een dubbele rij wallen, zonder schone drinkwaterputten, en vergeven van ratten en vlooien.
Maar onder dit oppervlak ligt volgens Shoghi Effendi het Akko van de joodse profetenboeken: geflankeerd door de "Luister van de Libanon"; in het gezicht van de "pracht van de Karmel"; aan de voet van de heuvels die het tehuis van Jezus Christus omsloten; "de sterke Stad" van Daniël; door Hosea aangeduid als "een deur der hoop" en in Ezechiël vermeld als "de poort" waardoorheen "de Luister van den God van Israël uit oostelijke richting kwam"; "met een geluid als het gedruis van vele wateren".
"Het is moeilijk voorstelbaar," noteert de oudste zoon van de balling, Sir Abbas Effendi, 'Abdu'l-Bahá, "dat Bahá'u'lláh - anders dan door vervolging, verbanning en exil - ooit ertoe had kunnen worden bewogen Perzië te verlaten en Zijn tent in het Heilige Land op te zetten." Het zijn de verbanningsbevelensjah van sjah Nasir al-Din van Perzië en sultan 'Abdu'l-Aziz van Ottomaans Turkije geweest die waardoor de door Jesaja voorspelde theofanie dáár plaatsvond waar ze moest plaatsvinden: "De luister van de Karmel en van Saron zullen aanschouwen de Heerlijkheid des Heren." - Jezaja 35:2.
Door de landing van Bahá'u'lláh op de destijds Syrische kust had het middelpunt van de jongste godsopenbaring zich van Perzië en Irak naar het Heilige Land verplaatst, de brug tussen drie continenten. Ook in het westen voelden ontvankelijke geesten dat er iets onbestemds gaande was. Eerste meldingen over godsdienstige onlusten in Perzië hadden halverwege de 19e eeuw enkele kranten in Parijs en Londen bereikt, en ook de toenmalige "Nieuwe Rotterdamsche Courant". Daarna was het Perzische rumoer weer uit de westerse belangstelling verdwenen.
Een ontvangst die niet plaatsvond
In die tijd was er aan de voet van Karmel een kolonie ontstaan van Duitse adventisten, christenen die er de wederkomst van Jezus Christus verwachtten maar uiteindelijk niet inzagen wie zij zagen. Bij een van zijn zeldzame bezoeken aan dfe Karmel had Bahá'u'lláh in het enige hotel gelogeerd dat toen in de kolonie van Haifa bestond, Hij schreef zelfs een dankzegging aan het geestelijk hoofd van de Duitse "Templers", met een toespeling op de "Trooster" die Jezus volgens eigen zeggen later zou sturen, Bij een andere gelegenehdi biwakeerde de vreende balling op de kale helling van de Karmel, boven de rode daken van de Duitse kolonie. Het was toen, dat Bahá'u'lláh de plekken aanwees waar de Báb moest worden herbegraven, en waar het "volk van Bahá" later een Huis van Gebed moest bouwen, boven land en zee en open voor alle mensen die in God geloven.
De sterfelijke resten van de Báb werden uiteindelijk in 1909 in Gods berg geborgen. Boven de kleine sarcofaag verrees na de stichting van de staat Eretz Israël de huidige graftempel met zijn gouden koepel, het herkenningsteken van Haifa. Voor een Huis van Aandacht op de Karmel zijn de tijden nog niet rijp; maar de plek op de bergkam waar die tempel zal verrijzen, is al vastgepind met een marmeren naald. Een gouden kalligrafie in een zon verkondigt op de witte obelisk van Gods religie in een nieuw millennium.
Armageddon
Het slagveld van licht en duisternis
De Vallei van Jezreël is het toneel geweest van zesendertig historische veldslagen. Voor keizer Napoleon was dit "het meest natuurlijke slagveld van de gehele aarde", en volgens de Engelse schrijver Laurence Oliphant is "er op de aarde vermoedelijk geen streek aan te wijzen, waar zoveel bloed is gevloeid als hier". Machtige legers van Avondland en Morgenland hebben gedurende vierduizend jaar in de strategische ruimte tussen Galilea en de rug van de Karmel om lang vergeten overwinningen gevochten – de legers van Kanaän, Juda, Assyrië, Babylonië, Perzië, Hellas, Egypte, Rome, Byzantium en van de Kruisridders, Mongolen, Arabieren, Osmanen, Fransen, Engelsen, Israëli's.
Armageddon is ook de vallei waar de "Openbaring van Johannes" de strijd
tussen het kwade en het goede in de eindtijd plaatst. De geografische aanduiding
verwijst naar een soort veldherenheuvel die uitzicht biedt over het slachtveld
van de geest – de archeologische plek Tel Meggido. Op de achtergrond ervan strekt
zich de rug uit van de Karmel.
Meer →
Uit die historisch zwaar beproefde streek komen vanaf 1868 de leringen van Bahá'u'lláh over een nieuw concept van God en Mens. De Schepper eist de eeuwige vrede. Tot aan Zijn heengaan, in 1892, was Bahá'u'lláh een staatsgevangene van het Ottomaanse Rijk. Vanuit Akko en later Haifa bereikte zijn boodschap steeds verder afgelegen gebieden van de wereld. Het Universele Huis van Gerechtigheid dat later op de Karmel werd gebouwd, herhaalt die boodschap onophoudelijk. Steeds sneller nadert het moment dat wapengeweld tussen de volkeren voorgoed zal eindigen, al dan niet door rampzalige beproevingen. Boven Armageddon strijden de geesten van gisteren en morgen.
De archaïsche heuvel van Armageddon/Har Meggido ligt geografisch tussen de sferen van Jezus Christus en Bahá'u'lláh. Ook het antieke Bosra van de jonge Mohammed ligt dichtbij in oude mystieke geografie. Daar had volgens een legende een monnik de Profeet zijn roeping voorzegd. Het operatieveld van Jezus strekte zich van Nazareth uit tot aan Tiberias, zijn voornaamste leer- en wonderland. Hij woonde in Capernäum, "Zijn stad" aan het meer. Op de 'Berg van de Zaligsprekingen' verkondigde hij twee millennia geleden zijn voornaamste stellingen: de mens moest leergierig zijn en "zuiver van hart", onvooringenomen wanneer Gods leraar spreekt op Gods ochtend. [Matteüs 5]
De Karmel ligt vanaf Meggido in zuidoostelijke richting, recht tegenover de bergen van West-Galilea en kijkt op zijn beurt in noordelijke richting over zee uit, op het oude Akko. In dit landschap heeft de openbaring van Bahá'u'lláh het zenit bereikt. Zijn boodschap beoogt de overdracht van "het Koninkrijk van God" uit de joods-christelijke profetieën naar de historische werkelijkheid die er aankomt. Christus en Bahá'u'lláh delen hetzelfde geestelijke landschap en bieden beiden uitzicht op de innerlijke vrede van de volkeren.
Tweeduizend jaar na Christus – na twee Wereldoorlogen, de Koude Oorlog en het begin van de terreuroorlogen – heeft de mens de gang der dingen niet meer in de hand. Het politieke, ecologische en financieel-economische evenwicht slingert op wereldschaal. Bedreigingen overschrijden de afweerkrachten van zelfs de machtigste staten. Duizenden projectielen met stralingslading zijn op steden met honderden miljoenen inwoners geprogrammeerd. De beschikbare bewapening heeft een meervoudige overkill. Door een soort metastase van ziekelijke cellen kruipt het gevaar van massavernietiging het organisme van de mensheid binnen. De gevaren zijn zo groot dat de Verenigde Naties zich de duurzame wereldvrede tot hoogste en meest urgente doel hebben gesteld. Voor het eerst in de geschiedenis is vrede absoluut noodzakelijk – en technisch maakbaar. Er ontbreekt alleen nog de alles veranderende, mentale schakeling.
Het wachten is op een kwantumsprong in de powerplay van de laatste supermachten, een fundamenteel andere denktrant in de wereldpolitiek. Bahá'ís denken dat die eensklaps kan veranderen, als bij een bliksemschicht uit het diepst van de materie. Armageddon zal uiteindelijk de overwinning van het goede brengen in een hemelse openbaring, een 'apokalupsis'.
Het woord 'apocalyps' verwijst naar het eind van de wereld. Bahá'u'lláh leert dat het eind is gekomen van een wereldtijd. De mensheid voelt dat de tijd van volwassenheid komt in wat de mens kan en daarom moet doen en laten. De tekenen van een grotere verantwoordelijkheid nemen hand over hand toe.
Door een verband te leggen tussen het huidige wereldgebeuren en de theofanie aan de vooravond ervan, ontstaat er een lichtboog waarin de onvoorstelbaarheid van het verschijnen van God op aarde aannemelijk wordt. Mede daarom worden mensen bahá'í.
DE ADVENTISTEN
Wachten op het gebeurde
Volgens de lutherse geleerde Johan Albrecht Bengel (1687-1752) had Christus meer dan anderhalve eeuw geleden moeten herverschijnen. Bengel is in zijn tijd beroemd geweest als kenner van het oorspronkelijke Grieks van het Nieuwe Testament. Hij heeft er zelfs een nieuwe versie van uitgebracht, met 149 verbeteringen op courante uitgaven, met een imposante apparatus criticus. Hij was hij de auteur van de exegetische bestseller "Gnomon Novi Testamenti" over wat er in de Evangeliën tussen de regels staat.
Onder andere had de theoloog Bengel zich met twee opvallende getallen in het profetenboek "Daniël" en in de "Openbaring van Johannes" beziggehouden – 666 en
1260. Daar had hij twee veelgelezen boeken over geschreven, "Ordo temporum" (Tijdorde)
en "Cyclus" (Kringloop). Volgens zijn uiteindelijke analyse moest de wederkomst
van de Christus rond 1836 gebeuren.
Vooral aan de Bovenrijn en in Zwitserland had die
verwachtingsleer talrijke volgelingen onder piëtistische protestanten. Een afsplitsing van die groep stichtte in 1861 de Deutsche Tempel die in oktober 1868 met de oprichting van de Deutsche Kolonie begon - de huidige Hamoshava Hagermanit (German Colony) in Haifa. Twee maanden voor de komst van de eerste twee verkenners van de Tempel was de vreemde balling op dezelfde kust geland die later bekend werd als Bahá'u'lláh.
Het Koninkrijk Württemberg onderging in de 19e eeuw een ware economische aderlating toen duizenden boeren en ambachtslieden hun dorpen en stadjes verlieten om de Heiland tegemoet te trekken. Zijn licht moest uit het oosten komen, zoals Gods zon, en daar lag voor hen Rusland. Het Hof van Sint Pietersburg liet de Duitsers mensenleeg land in de Kaukasus toewijzen, soms dicht bij de Perzische grens. Daar hebben de "Kaukasus-Duitsers" hun hoop op de tweede komst van Christus na 1836 uiteindelijk stil begraven.
Omstreeks 1844 was er ineens rumoer ontstaan in het aangrenzende Perzië. In de stad Shiraz, ver in het zuiden, was een jonge heilige verrezen die predikte over de Mahdi, de "Heer der Tijden". Er was in de toenmalige Russisch-Perzische grensstreken van Azerbaijan veel onderling verkeer. Misschien is de komst van de Báb toen niet eens onbekend gebleven onder de duizenden Duitsers die er woonden. In 1848 werd de Báb voor negen maanden opgesloten in het Perzische grensfort Makú. Maar uit niets blijkt dat ze enige notie hadden van de epifanie die zich toen even buiten hun eigen gezichtskring voordeed.
In tegenstelling tot katholieke schriftgeleeren kunnen protestantse bijbelkenners xich een "Rijk Gods" in de geschiedenis levendig voorstellen.
Een van hen, de Amerikaanse prediker William Miller (1782-1849) die het Adventisme
heeft gesticht, voorspelde de wederkomst van Jezus Christus en
het Duizendjarig Rijk in de twaalf maanden vanaf 21 maart 1843. Millers honderdduizenden
aanhangers konden later moelijik begrijpen dat zij zich kennelijk hadden laten meeslepen in
de zoveelste messiaswaan. Maar later bleek 21 maart 1844 – Naw-Rúz van het jaar 1260 in Perzië –
de eerste dag te zijn van een nieuwe tijdmeting – die van de Wereldorde van Bahá'u'lláh.
Terwijl de grote verwachting van protestants Amerika omsloeg in "The Great Disappointment", de grote teleurstelling,
was de voorspelling van Miller wel degelijk uitgekomen, precies op tijd, maar buiten het gezichtsveld
van het Avondland, en niet zo spectaculair als de Bijbel het beschrijft. Er vielen geen sterren van de hemel, de zon stond niet stil, en er daalde niets en niemand uit de wolken van de hemel. De wereld is in 1844 en daarna niet vergaan,
maar er is kennelijk een einde gekomen aan een tijdperk. Sinds halverwege de 19e ontplooit zich een nieuwe wereld in een stortvloed van baanbrekende ontdekkingen, technologieën en gebeurtenissen zoals de mensheid niet nooit eerder heeft gezien.
Joachim van Fiore (1130-1202), abt van een klooster in Calabrië, had de wereldtijd in drie perioden onderverdeeld: de era van de Vader die innerlijk beperkt bleef tot de wereld van het Oude Testament; hijzelf beleefde nog de rijkstijd van de Zoon, met het Nieuwe Testament en de Kerk. Maar in het jaar 1260 zou er een derde universele tijd aanbreken, beheerst door de Heilige Geest. Dit Derde Rijk zou dwars door alle godsdienstige structuren gaan. 1260 staat in een cryptische context van de Bijbel - het 12e hoofdstuk van de "Openbaring van Johannes".
De Kerk van Rome wees het uitzicht van abt Joachim dogmatisch van de hand. Dat gebeurde op een "Concilie tegen de ketterij" in 1215. Maar de geest was uit de fles. Binnen de christenheid ontstond er een maalstroom van evangelische bewegingen. De Katharen ontwaakten als een fossiel van het oerchristendom. Ze waren gesteld op ambachtswerk en de ideeën van Aristoteles, zagen geen grote verschillen meer in rangen, standen, sekse. In de gotische wereld van verlossend lijden vinden ze uiteindelijk geen plaats meer. Maar hun spiritualiteit herleeft in onze tijd bij pelgrims naar de blauwe Pyreneeën en het oker van de Corbières.
Met de komst van de Heilige Geest in het vooruitzicht, trokken christelijke ridders en pelgrims op naar Jeruzalem. Ook abt Joachim was op bedevaart in Palestina geweest, mogelijk samen met zijn geestverwant Berthold van Limoges. Die ging als kluizenaar op de Berg Karmel wonen en verzamelde in de Grotten van Elia de eerste "karmelieters" om zich heen. De daaruit voortgekomen katholieke ordes verwachten in hun huidige kloosters, de "Karmels", rond de Berg Karmel "een goddelijk initiatief".
DE BLINDEN
Duitse ooggetuigen die niet zagen wie ze zagen
Op 29 juni 1944 vertrok vanuit kamp Bergen-Belsen bij Celle in Duitsland een trein die niet naar Auschwitz reed maar naar Istanboel. Daar moesten de reizigers, 222 gedeporteerde joden uit bezet Nederland, overstappen op de veerboot naar de Aziatische kant van de Bosporus. Van daaruit reisde de groep naar Haifa in het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina.
Volgens aantekeningen in het archief van het Nederlandse consulaat ter plaatse arriveerden de joden op 10 juli van dat jaar. Een van die emigranten, de dagboekschrijfster Mirjam Bolle, herinnert zich later die wonderlijke reis, "in dat prachtige weer, varend over de Bosporus, de vrijheid tegemoet", iets dat zich afspeelde "in een totaal andere wereld".
De reizigers dankten hun leven aan een overeenkomst tussen Berlijn en Londen, waarin de ruil werd geregeld van in Palestina geïnterneerde Duitsers tegen joden. De Nederlandse gevangenen hadden deels voor de Joodse Raad gewerkt, stonden op een voorkeurslijst van de Sicherheitsdienst en werden nu tegen een paar honderd Duitsers uit Haifa en andere kolonies van de Templer-Gesellschaft in het mandaatgebied uitgewisseld.
In de realiteiten van het leven te midden van Arabieren en Joden verloren de Templers op den duur hun geloof. De Messias noch de stichting van een kolonie der Duitse natie in Palestina waren serieus te verwachten. Maar er gloorde nieuwe hoop toen de zon van Adolf Hitler aan de hemel verscheen. Die was immers door de voorzienigheid met de macht bekleedt van een nieuw leiderschap van Duitsland in de wereld. Een derde van de volwassen Palestina-Duitsers sloot zich spoedig aan bij de Führer en diens totaalpartij, de NSDAP. Foto's uit de jaren dertig van de vorige eeuw tonen de Koloniestraße van Haifa (de huidige Avenue Ben-Gurion) met uitgestoken hakenkruisvlaggen.
Nadat op 1 september 1939 de oorlog was begonnen, hadden de Britten alle Duitsers in hun mandaatgebied Palestina geïnterneerd, waaronder de laatste achthonderd ingezetenen van de toen nog bloeiende Templerkolonien. Wie van hen later niet tegen joden uit Nederland werd ingeruild, zat tot 1945 in interneringskampen in Galilea en werd dan naar Australië gestuurd.
Uit naoorlogs onderzoek blijkt dat zich onder de Templers nationalistische blaaskaken bevonden maar geen echte antisemieten. Velen van hen hadden Hebreeuws geleerd, waren prettige buren van de joodse kolonisten en deelden hun antipathie tegen de Palestijnen. Toch duurde het vele jaren totdat de joodse bestuurders van Haifa de erfenis van de Duitse kolonisten konden waarderen. German Colony werd daarna het grootste restauratieproject van Israël.
De Templers die zich in Haifa en andere plaatsen in het toen arme Palestina hadden gevestigd, vormden de tweede aftakking van de Duitse piëtistische beweging die een messiaans gebeuren voelden aankomen. De door Albrecht Bengel voorspelde theofanie van 1836 was weliswaar uitgebleven, maar het geestelijke klimaat leek te zijn veranderd. Typerend was Schillers "Ode an die Freude" van 1803 die in 1823 in Beethovens Negende Symfonie weerklonk – "Alle Menschen werden Brüder". Mensen overschreden oude grenzen. Het kolonialisme ging gepaard met de verspreiding van de Bijbel. Het Woord bleek ineens alle landen te hebben bereikt. Dat gold als een van de criteria voor de wederkomst van Christus. Ook in de Tempel-Gesellschaft was beweging gekomen, ditmaal richting Palestina.
Toen een voorhoede in 1868 naar Haifa trok, leek er nog een vloek op het land
te rusten. Palestina was uitgemergeld en verpauperd, onguur, onveilig,
onbeheerd, met meer vervallen dan bewoonde plaatsen, een enkele functionerende
stad en niet meer dan tweehonderdduizend Arabische inwoners. Reisverhalen van
Palestina leken expeditieverslagen over Buiten-Mongolië. Volgens de in Berlijn
geboren historicus Alex Carmel (1931-2002) waren de bewoners van de streek "onbeschaafd
en fanatiek" en hun overheden "omkoopbaar en incapabel".* De stichting van de Duitse
kolonie van Haifa bleek daarom een hachelijke onderneming. Aan de andere kant
hadden de kolonisten die uit de buitenkerkelijke christengemeente Kornthal bij
Stuttgart stamden, een sterk motief: de al voelbare nabijheid van een tweede komst van Jezus
Christus. De boeken van de grote exegeet Bengel hadden hun betekenis voor hen
niet verloren.
*) Alex Carmel, Die Siedlungen der Templer in Palästina 1868-1918, Kohlhammer, Stuttgart
Twee van de voormannen uit Kornthal, de predikant Christian Hoffmann en de koopman Georg Hardegg, hadden in 1861 de Tempel-Gesellschaft gesticht, een gemeenschap van "mensen van Duits bloed" die geestelijke bouwstenen wilden zijn voor "een tempel" in het Heilige Land. Die Tempel was in hun ogen de evangelische bid- en doe-commune die ze op bijbelse bodem wilden stichten. Palestina moest een nieuwe Broedergemeente van Kornthaler christenen worden, vroom, vlijtig en zuinig met de daalder en de lach.
De kolonisten die aan de voet van de Karmel hun huizen bouwden, begonnen er
ook met havenwerken. Ze effenden interlokale wegen langs de zee; openden een koetslijn naar Akko en Nazareth en zorgden voor de eerste wijnbergen, citrusplantages, scholen en fabriekjes. Later leverde de Duitse kolonie artsen, ingenieurs, advocaten, schoolmeesters, aannemers, zeehandelaren en consulaire vertegenwoordigers van het land.
Binnen nauwelijks drie decennia had Haifa een internationaal eerder niet gekende betekenis. Het kustland Sharon, eerst nog "dor en verdroogd tot aan de Libanon", begon na 1868 oudtestamentisch "te jubelen en te juichen van vreugde". De Templers werkten daar bezield aan mee. Toen de 19e eeuw eindigde was Palestina de meest belovende regio van het Ottomaanse Rijk dat toen nog als rivaal gold van Rusland, Oostenrijk, Frankrijk en uiteindelijk Engeland, toen het om Egypte en Arabië ging.
In de politieke strijd die gedurende de laatste decennia van de 19e eeuw in Haifa tussen de Karmelieten in hun prominente bergklooster Stella Maris, door Frankrijk gesteund, en de Templers aan de voet van de Karmel die de Duitse keizer aan hun zijde hadden, koos de Engelse schrijver Laurence Oliphant die te Haifa woonde, de kant van de kolonisten. De monniken zouden zijns inziens de ontwikkeling van Haifa belemmeren, terwijl de Duitsers er nieuwe tijden brachten.
De Templers hadden zich aanvankelijk in het christelijke Nazareth in het binnenland willen vestigen, doch Haifa bood uiteindelijk meer perspectief. Na de spoedige machtsovername door de Messias zouden "miljoenen ware Duitse christenen" zich in het Heilige Land gaan vestigen. Daar moest een bruggenhoofd voor worden gebouwd, en Haifa met zijn zeehaven en de heilige berg op de achtergrond leek als geschapen als een nieuw Jeruzalem, "een heiligdom voor alle volkeren".
Volgens een nakomeling van een van de koloniebouwers, Christoph Hoffmann, was dat "de vurige verwachting van de voorspellingsgelovige stichtergeneratie". Een school voor tuinders en wijnboeren uit alle godsdienstige regionen der aarde moest het symbolische leerhuis van een nieuwe wereld worden. Ook de Perzische kolonie ter plaatse had een volkenverbindende tuin voor ogen die uiteindelijk boven de modelwijk van de Templers zou ontstaan – de Bahá'í Gardens .
Het geloof van de Templers in de komst van een nieuwe geestelijke wereldorde leed zwaar onder interne spanningen en groeiende teleurstelling. Zoals de christenen in de oudheid en de piëtisten en adventisten van resp. 1836/37 en 1844, moesten ook zij hun spirituele verwachtingen begraven. De meeste van hen hadden al na twintig jaar het hoofd laten hangen, ook al bewaarden zij in hun hart "een stille hoop op de toekomst", zoals een van hun nakomelingen later memoreerden.
In materieel opzicht werd de kolonie een redelijk succes en ontstonden er nieuwe nederzettingen, in Jaffa, Sarona, Jeruzalem. Tot de reizigers die gebruik gingen maken van hun nieuwe koetslijn langs de zee naar Akko en kamers boekten in hun nette "Karmelhotel" in Haifa, behoorden pelgrims uit Perzië en later uit Amerika. Terwijl de Templers vergeefs op de Messias wachtten, waren deze vreemdelingen op weg naar een buiten bij Akko om Bahá'u'lláh nabij te zijn, de Beloofde. Ook toen al deelden mensen rond de Karmel ruimte en tijd, maar niet de vijfde dimensie van het inzicht.
Jarenlang zijn de Duitse koetsen naar Nazareth via Akko gereden waar Bahá'u'lláh op het oude landgoed Bahji pelgrims en bezoekers ontving. Hijzelf had tussen 1873 en 1891 minstens drie keer gebruik gemaakt van de transportdiensten van de Templers naar en van Haifa. Bij zijn bezoeken aan de Berg Karmel en aan de Grot van Elia heeft Bahá'u'lláh ook in de Duitse kolonie overnacht. Daar staat tot op de huidige dag boven de voordeur van een van de huizen een gezegde dat dertien keer in het Nieuwe Testament voorkomt: "De Heer is nabij". Nog geen honderd meter verder beginnen de huidige Bahá'í Terrassen.
De geestelijke voorman van de Duitse kolonie in Haifa, Georg David Hardegg, ontving omstreeks 1871 van een van zijn gasten, Bahá'u'lláh, een korte brief. De prediker Hardegg stond bekend om zijn kennis van de Bijbel en zag in die brief een wonderlijk woordenspel rond "muázzi", het Arabische woord voor parakleet (pleitbezorger)*. Volgens het Evangelie naar Johannes [15] heeft Christus gezegd: "Wanneer de pleitbezorger komt die ik van de Vader naar jullie zal zenden, de Geest van de waarheid die van de Vader komt, zal die over mij getuigen." Bahá'u'lláh over Jezus:
Weet dat toen de Zoon des Mensen Zijn geest overgaf aan God, de gehele schepping weende met groot geween. Door Zichzelf te offeren werd al het geschapene met nieuwe kracht bezield. De bewijzen hiervoor zijn in alle volkeren der aarde zichtbaar en liggen nu duidelijk voor u. De diepste wijsheid welke de wijzen hebben geuit, de hoogste geleerdheid die enig verstand ontvouwde, de kunstwerken welke de bekwaamste handen hebben gewrocht, de invloed door de machtigste heerser uitgeoefend, zijn slechts manifestaties van de bezielende kracht, vrijgekomen door Zijn alles overtreffende, Zijn alles doordringende en luisterrijke Geest.
Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh
*) Parakleet is theologisch geen eenduidig begrip dat met "Trooster" wordt vertaald maar in de vergelijkende godgeleerdhgeid ook als "Verlosser" wordt begrepen
HET VISOEN
Een driedimensionale vertaling uit de vijfde dimensie
De Wereldorde van Bahá'u'lláh heeft de Berg Karmel als zichtbaar middelpunt. Voor het eerst is het centrum van een religie in een openbaring vastgelegd. Alle godsdiensten hebben heilige plaatsen en zetels van hun leergezag, doch nergens bevinden die zich op dezelfde plek.
In Jeruzalem ligt de heiligste plaats van het jodendom, de Klaagmuur; maar het opperrabbinaat van Israël vormt niet het hoogste gezag in het jodendom, en ten tijde van Mozes bestond de "Stad van David" niet eens. In Vaticaanstad bevindt zich het machtcentrum van de rooms-katholieke kerk, doch de Heilige Stoel is niet het centrum van de christenheid en geen denkbare keuze van Jezus Christus die door Rome werd gekruisigd. De Ka'aba te Mekka is het doel van de bedevaart hajj en de qiblih van het islamitische gebed, maar Mekka is niet het centrum van de geestelijke macht en geleerdheid van de moslimwereld. Ook het hindoeïsme; het boeddhisme en de overige godsdiensten van het oostelijke halfrond ontberen zelfs een geografisch middelpunt waarin ze innerlijke en het uiterlijk samenvloeien.
Het Bahá'í Wereldcentrum ligt in een uitgestrekt natuur- en parkgebied dat omgeven is de bebouwing van Haifa, op de noordelijke helling van de Karmel, boven de haven, aan de Middellandse Zee. Het innerlijke en uiterlijke middelpunt van zijn tuinen, terrassen en gebouwen vormt de tempelachtige graftombe van de Báb waarvan de gouden koepel. Die tombe overkoepelt de grafkelder met de kleine zerk van de Báb. Hij werd in 1850 in Perzië gefusilleerd om zijn claim op de rang van de Mahdi.
Bahá'ís zien in de Báb de geest van Elia die op de Karmel het teken zou kommen zetten van de Jongste Dag als God nieuwe tijden instelt. De Berg die de Bijbel in verband brengt met met de Luister van God, werd in 1891 door Bahá'u'lláh aangewezen als Troon van Gods Geest op Aarde. Een jaar eerder had Hij, zittende in de schaduw van een groep cipressen, de plek bepaald waar Zijn oudste zoon, 'Abdu'l-Bahá Abbas, een graftombe moest bouwen voor de stoffelijke resten van de Báb, Zijn Heraut.
Een geodetische as loopt van de Tombe van de Báb, via de tuinterrassen en de Avenue Ben Gurion, door de Baai van Haifa in de richting van Akko en de Tuinen van Bahji met het kleine grafhuis van Bahá'u'lláh. De beide brandpunten van de bahá'í-wereld liggen daardoor exact op één lijn. De gemeente Haifa heeft meegewerkt aan de vervolmaking van die symboliek door, in de jaren negentig, het tracé van de Avenue Ben Gurion met 1,53 meter te verschuiven.
Tussen de Karmel als Troon van God en het brandpunt van Gods Manifestatie bestaat daardoor ook naar menselijke maat de kortst denkbare verbinding. Het hoogste bestuursorgaan van de Bahá'i Wereldorde, het Universele Huis van Gerechtigheid, heeft vanuit zijn zittingszaal uitzicht op zijn sacrale brandpunt in het verschiet. Met de inscriptie van de heilige mantra "Ya Bahá'ul'Abhá" boven zijn portaal verkeert het Huis in een toestand van voortdurende aanroeping van de jongste Manifestatie van God op aarde.
De graftombe van de Báb omhult het oorspronkelijke mausoleum dat 'Abdu'l-Bahá door een plaatselijke aannemer had laten bouwen. De blokvormige witte tombe was in 1907 gereed. 'Abdu'l-Bahá heeft de stoffelijke resten van de gemartelde profeet in 1909 aan de aarde van de heilige berg toevertrouwd. Enkele jaren later had hij tijdens een wandeling in de omgeving van het graf een visioen. Hij keek uit over de Middellandse Zee en zei tegen zijn begeleiders:
"Binnenkort zal de berg bewoonbaar worden en er zullen talrijke mooie gebouwen op verrijzen. De Tombe van de Báb zal volgens een uitgezocht ontwerp worden gebouwd en uiterste schoonheid en grootheid vertonen. Er zullen terrassen worden aangelegd van de voet van de berg tot aan de top, negen terrassen van de voet tot de Tombe en negen terrassen van de Tombe tot het hoogste punt. Op al die terrassen zullen tuinen met kleurrijke bloemen komen. En er komt een rechte weg met bloemperken die van zee naar de Tombe loopt. Pelgrims die per boot arriveren, zullen de Tombe al ver vanuit zee zien staan."
Sinds de dood van "de Meester", in 1921, is dit toekomstbeeld de stedebouwkundige werkelijkheid geworden. En zodra de geest van vrede het Midden-Oosten vervult, zal naar de overtuiging van de bahá'ís ook in vervulling gaan hetgeen 'Abdu'l-Bahá over de verdere toekomst van Haifa heeft voorspeld: dat de stad op de Karmel zal uitgroeien tot een "machtige metropool" en "een der belangrijkste economische centra in de wereld".
De landaankopen die aan de verwezenlijking van de Bahá'í Projecten voorafgingen,
hebben een tijdbestek van bijna honderd jaar gevergd, met soms moeizame onderhandelingen
en ver vooruitziende kapitaalverschaffing binnen de eigen geloofsgemeenschap.
Het resultaat is volgens de voormalige burgemeester van Haifa, Amram Mitzna, "een
wereldwonder". In 2008 zette de UNESCO de heilige plaatsen van de bahá'ís in Israël op de lijst van het Erfgoed van de mensheid,
Het nieuws >
De architect heeft de oorspronkelijke graftombe "met een schelp omhuld als een parel". Het ontwerp verenigt elementen uit de klassieke en oriëntaalse bouworde, zoals de Corinthische zuil, de Venetiaanse ezelsrugboog en de Perzische klokkoepel. Het geheel is vol symboliek rond de theofanie van de Báb die een nieuwe cyclus van de mens opende, de komst van een nieuwe hemel van besef boven een wereldwijd geordende aarde van de toekomst.
Ramen van Turijns glas in het octogoon van het gebouw herinneren aan de Letters van de Levende, de achttien eerste discipelen van de Báb; de pinakels staan voor de acht engelen die volgens de Koran "Gods Troon" zullen dragen "op die dag"; ramen van groen en rood glas in de balustrade symboliseren de afkomst van de Báb uit het Huis van de Profeet Mohammed en Zijn martelaarschap; en de koepel met goudlazuren tegels symboliseert de koninklijke status van de Báb als Manifestatie van God.
De graftempel werd in 1942-1944 ontworpen en vanaf 1949 van rozengraniet uit Baveno en marmer van Chiampo gebouwd. Het tijdloze bouwmateriaal was na de Tweede Wereldoorlog voor lage prijzen verkrijgbaar voor een bouwheer die zo kort na de stichting van de Staat Israël een oplossing wist voor het zeetransport vanuit de steengroeven en marmerfabrieken in Italië naar Haifa. Het project kostte daardoor niet meer dan 750.000 dollar.
Met zijn achthoekige bovenbouw en zijn colonnades herinnert de Schrijn van de Báb aan de Kerk der Zaligsprekingen aan de oever van het Meer van Galilea van 1937 die aan de plaats van de Bergrede van Jezus Christus is gewijd. Die rede begint met een aanzegging die door verkeerde vertaling tot het misverstand leidt dat de hemel de bekrompenheid favoriseert: "Zalig zijn de armen van geest…". In 2004 kwam de Nieuwe Bijbelvertaling met een noodzakelijke correctie. Voortaan staat in Matteüs 5,7: "Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel." Een lering van gelijke strekking komt ook van Bahá'u'lláh: het zuivere hart begrijpt de wijsheden "in de eindeloze Manifestaties van God".
GODS TUIN
Een natuurlijke wijze van aanbidding
In de avondschemering van 22 mei 2001 waren de Tuinen op de Karmel ineens ondergedompeld in een feestwolk van licht en de klanken van een oratorium. Hemel en aarde leken bijeen te komen. Afgevaardigden uit alle landen van de groot geworden bahá'í-wereld waren er de levende bewijzen van. Alle volkeren zijn "als de bloemen van één tuin". Die Tuin van een nieuwe orde was werkelijkheid aan het worden op aarde – dat werd op dat moment in 2001 allen duidelijk die aanwezig waren.
Kenmerkend voor de heiligdommen van het Bahá'í-geloof zijn de fijnzinnige scheppingen van licht, planten en ornamenten die onmiddellijk herkenbaar zijn aan hun perfectie. Op de Karmel, rond het graf van de Báb, heeft het architectonische landschap de uitstraling van een visioen. Niets is hier toevallig; alles is met toewijding bedacht. "De bahá'ís hebben in letterlijke zin een zienswijze gecreëerd die uitdrukt wat het Bahá'í-geloof inhoudt, in zijn historische zetting en als spirituele boodschap," oordeelt de "ecoloog Gods" Martin Palmer (*1953) in zijn standaardwerk "Sacred Gardens" over de tuinstijl van Haifa en Bahji.
Het joods weekblad "Tachles" uit Zwitserland meldde: "De wonderschone Tuinen van de bahá'ís zijn voor de pelgrim een oord van retraite en geestelijke toenadering tot God." Ze vormen een menselijke creatie door middel van Gods creatie. Bloemen, bomen en heesters spreken de taal van de Grote Tuinman voor wie de mensen zijn "als de vruchten van één boom.
De Behoeder van het patrimonium van het Bahá'í-geloof, Shoghi Effendi, heeft aan de theofanie van Bahá ook zichtbaar uitdrukking willen verlenen. Daar zijn de huidige Bahá'í Tuinen door ontstaan. Nadat hij tegen het eind van 1921 het geestelijke nalatenschap van 'Abd'ul-Bahá had aangetreden, zorgde hij er onmiddellijk voor dat op de negen heilige dagen van de bahá'í-religie elektrische lichten branden rond de tombe van de Báb op de Karmel en die van Bahá'u'lláh op het landgoed Bahji buiten Akko. In de jaren daarna liet hij op de Karmel de eerste grote gazons van Palestina aanleggen. De "Perzische Tuinen" van Haifa werden een ware bezienswaardigheid. In meer dan twintig jaar herschiep Shoghi Effendi het kaal geslagen land op de Karmel centimeter om centimeter naar zijn ideeën. De tuinen werden en expressie van zijn liefde voor God die zich in de vermenselijkte natuur manifesteert.
Honderd jaar nadat de Báb zijn goddelijke missie had onthuld, op 23 mei 1944, onthulde Shoghi Effendi het model van diens heilige graftombe. Koepel en arcaden behoorden tot het concept van de schrijn dat 'Abd'ul-Bahá had nagelaten. Het heilige graf boven land en zee zou het teken zijn voor de komst van de Messias. Als "Koningin van de Karmel" zou de schrijn een gouden kroon dragen. Het project leverde een ware sierraad op voor de Aarde.
De oorspronkelijke "Bahá'í Tuinen" van Haifa bedekken nu tweehonderdduizend vierkante meter. Een schakelband van negentien terrassen loopt vanaf de kop van een avenue de berghelling omhoog. In het midden ervan, op het tiende terras, staat sinds 1954 de Schrijn van de Báb, het gouden baken van de stad. De fraaie trappen en terrassen van steenhouwerswerk sieren de berg sinds mei 2001.
Alle trappen en balustrades zijn van zacht beige gesteente uit Galilea. Stromend water kabbelt door gepolijste goten bergafwaarts in volmaakt geslepen waterschalen met een bodem van Cyperse kiezelstenen. Op elk terras herhaalt zich een vast patroon van palmen, bloemenvazen en lichtbollen. Groen staat voor de Báb die behoorde tot de dynastie van Mohammed de Profeet; rode bloemen herinneren aan het bloed dat hij heeft vergoten, op die zomerzondag in 1850, op een kazerneplein in Tabriz, Perzië. Alle overige elementen zijn aan dit patroonkleuren ondergeschikt. Gedurende alle seizoenen van het jaar bloeien op de Karmel en in Bahji bloemen ter ere van de beide Manifestaties van God die in Perzië verschenen en nu de aarde van het oude Heilige land voor de toekomst heiligen.
De leidende bouwmeester van de "Mount Carmel Projects" was de Perzische architect Fariborz Sahba die ook de "Lotus Tempel" van Delhi heeft gebouwd. "Als een diamant niet zorgzaam wordt gezet, komt zijn kostbaarheid niet tot gelding," noteerde Sahba bij zijn creatie, de Terrassen van de Karmel.
"Mijn sterkste drijfveer was het leven van de Báb dat zo tragisch en hartverscheurend is verlopen. [-] Er hangt in mijn werkkamer een foto van de kerker van Mákú waar Hij maandenlang opgesloten was. Het is aangrijpend om die kale, neerdrukkende burcht boven aan de kliffen van de bergwand te zien, verstoken van ook maar een sprankje groen, en te weten dat de Báb daar zijn dagen heeft gesleten, samen met een handvol andere gevangenen en een hond. Wat een verschil tussen die foto en Zijn tombe hier op de Berg Karmel. Ze hebben toen getracht de Zon van zijn geest in duisternis te doven; doch die Zon is opnieuw verrezen op deze magnifieke en prachtige berg, in een kleurrijk en indrukwekkend landschap, een hemelse tuin. Het is ter herinnering aan de donkere nachten in de kerker van Mákú, waar de Báb niet eens een lamp bezat, dat wij de Karmel nu in licht dompelen."
Overdag valt het zonlicht door de takken van cipressen op boogsegmenten van smaragdgroene gazons die op de millimeter precies worden bijgehouden. Alle planten en bloemen zijn inheems in Israël. Door een onzichtbaar irrigatiesysteem zijn de tuinen het hele jaar door in bloei. De bevloeiing werkt computergestuurd zodat het systeem per dag slechts enkele hectoliters water door verdamping verliest. Ondergrondse installaties verrichten wonderen aan zuinig water- en energieverbruik. Aan de aanleg van de tuinen op de Karmel waren vele jaren voorafgegaan van experimenten met waterzuinige bloemen en heesters in zorgzaam gekozen kleurencombinaties. Na zonsondergang vormen de terrassen een baan van licht.
Links en rechts van de koninklijke trappenbaan breidt zich een biotoop uit dat geleidelijk overgaat naar de natuurlijke toestand van de Karmel in de tijd dat Bahá'u'lláh er naartoe trok om alleen te zijn met Heer. Die oorspronkelijke toestand is zo natuurgetrouw hersteld dat alle oorspronkelijke planten en dieren er weer in terugkeren. Zo bewaart ook de natuur de herinnering aan de tijd van de verbanning van Bahá'u'lláh, de jaren 1868-1892. En als na zonsondergang de tweeduizend lampen van de Bahá'í Terrassen aangaan, lijkt hun baan over te gaan in de sterrenhemel boven de Berg van God.
Het conceptuele en werk van Shoghi Effendi († 1957) en de architectonische uitwerking ervan door de Canadees William Sutherland Maxwell († 1952) werden vanaf 1980 voortgezet door twee prominente Perzische bouwmeesters die beiden in 1979 hun vaderland waren ontvlucht en sindsdien in Canada wonen: Hossein Amanat (*1942) en Fariborz Sahba (*1948). In opdracht van het Universele Huis van Gerechtigheid brachten zij met de "Mount Carmel Projects" schoonheid en schitterende functionaliteit naar de Berg.
Fariborz Sahba ontwierp en leidde de bouw van de vorstelijke trapterrassen van een "Way of the Kings" die vanaf havenkwartier van Haifa in een rechte lijn naar het bergheiligdom voert. Hossein Amanat ontwierp de zetel van het Universele Huis van Gerechtigheid dat duizend jaar de wake moet houden over de geestelijke nalatenschap van Bahá'u'lláh en de orde die daaruit voortvloeit.
De centrale as van het gebouw is op de Qiblih van de bahá'í-wereld gericht – de Tombe van Bahjí buiten Akko. Naast het stralende hoofdgebouw ligt het deels ondergrondse paviljoen van het Studiecentrum van de Heilige Teksten, met leeszaal, bibliotheken en safes voor handgeschreven documenten van de jongste openbaringen van God, het Absolute Intellect. In een derde gebouw zetelt het Internationale Instituut voor de Leringen dat de verspreiding en bescherming van de Openbaring van Bahá'u'lláh dient. De bahá'í'-gemeenschap houdt rekening met een plotselinge stroom van nieuwe gelovigen vanuit alle culturen.
In een soort antieke tempel , nog ontworpen door Shoghi Effendi, bewaart het Bahá'í-geloof
tastbare herinneringen aan de Báb, Bahá'u'lláh en 'Abdu'l-Bahá. Terzijde
van het ensemble van gebouwen kruist de Tuin
op een viaduct de hoofdader van het verkeer tussen de benedenstad en de hooggelegen wijk van
Central Karmel.
Om sfeer van de Tuinen te beschermen liggen de dienstgebouwen op enige afstand
van de heilige zone, in een verbindingsboog naar de stedelijke bebouwing van Haifa.
Veel dienstruimten van
het pulserende Bahá'í Wereldcentrum, de garages en wettelijk voorgeschreven schuilkelders liggen ondergronds in de bergrotsen.
DE MYSTIEKE SFEREN VAN BERG KARMEL
Shoghi Effendi, de Behoeder van het Bahá'í-geloof (1897-1957), heeft in een brief van 17 januari 1951 aan de Bahá'ís in de Verenigde Staten van Amerika de spirituele uitzonderlijkheid van de Berg Karmel beschreven. De brief ("No Sacrifice too Great") maakt deel uit van een in 1982 verschenen compilatie van brieven onder de titel "Citadel of Faith".
Shoghi Effendi onderscheidt rond de Karmel negen subtiele niveaus die in in termen van "nearness to (the Self) of God" spelen. De auteur beschrijft de Berg als het geestelijke hart van de planeet.
The outermost circle in this vast system, the visible counterpart of the pivotal position conferred on the Herald of our Faith, is none other than the entire planet. Within the heart of this planet lies the "Most Holy Land," acclaimed by 'Abdu'l-Bahá as "the Nest of the Prophets" and which must be regarded as the centre of the world and the Qiblih of the nations. Within this Most Holy Land rises the Mountain of God of immemorial sanctity, the Vineyard of the Lord, the Retreat of Elijah, Whose return the Báb Himself symbolizes. Reposing on the breast of this holy mountain are the extensive properties permanently dedicated to, and constituting the sacred precincts of, the Báb's holy Sepulcher. In the midst of these properties, recognized as the international endowments of the Faith, is situated the most holy court, an enclosure comprising gardens and terraces which at once embellish, and lend a peculiar charm to, these sacred precincts. Embosomed in these lovely and verdant surroundings stands in all its exquisite beauty the mausoleum of the Báb, the shell designed to preserve and adorn the original structure raised by 'Abdu'l-Bahá as the tomb of the Martyr-Herald of our Faith. Within this shell is enshrined that Pearl of Great Price, the holy of holies, those chambers which constitute the tomb itself, and which were constructed by 'Abdu'l-Bahá. Within the heart of this holy of holies is the tabernacle, the vault wherein reposes the most holy casket. Within this vault rests the alabaster sarcophagus in which is deposited that inestimable jewel, the Báb's holy dust.
Shoghi Effendi, Citadel of Faith, p. 95
In dank aan Adina Henrichs