Christenen werd "schandelijke praktijken" verweten
De Romeinse historicus Tacitus (ca. 56-117) bericht over de christenenmoord in de Tuinen van Nero die met zijn gruweldaad geruchten de kop wilde indrukken dat hij de aanstichter was geweest van de Grote Brand van Rome in 64. Daardoor was er immers ineens ruimte voor de bouw van zijn fabelachtig gouden paleis, de Domus Aurea,
"Om dus het gerucht uit de wereld te helpen vond Nero als schuldigen en trof met
speciaal uitgekozen straffen diegenen die, wegens hun schanddaden gehaat, het volk
Christenen noemde. De verantwoordelijke van die naam, Christus, werd onder het keizerschap
van Tiberius, door procurator Pontius Pilatus met de doodstraf getroffen; en nadat
het voorlopig onderdrukt was stak het verderfelijke bijgeloof opnieuw de kop op,
niet alleen in heel Judaea, de bakermat van dat kwaad, maar ook in heel de stad
(rome), waar alle gruwelijke en schandelijke praktijken van overal naartoe stromen
en worden gevierd. Eerst dan werden diegenen gearresteerd die bekenden, daarna werd
op hun aanduiding een enorme menigte veroordeeld niet zozeer op beschuldiging van
brandstichting, als wel om. hun haat tegenover het mensdom. En voor de stervenden
werden er nog vernederingen bijgevoegd; ze kwamen bijvoorbeeld om door het verscheuren
door honden nadat ze bedekt waren met huiden van wilde dieren of ze werden aan kruisen
vastgemaakt en, wanneer het daglicht was bezweken, verbrand tot gebruik van nachtelijke
verlichting.."
Tacitus,
Annales, XV, 44 - →
Renan: "… een dag zonder weerga in de wereldgeschiedenis"
Verslag van een Oostenrijkse verbindingsofficier aan het hof van de Sjah over een massacre onder de volgelingen van de Báb in 1852, na een mislukte aanslag: "Volg mij, mijn vriend, u die een hart en een Europese ethiek hebt, volg mij naar de ongelukkigen die, met uitgestoken ogen, ter plaatse van deze wandaad hun eigen afgesneden oren droog moesten opeten; of wier tanden met onmenselijk geweld door de beulen werden uitgetrokken; of wier blote schedels gewoon werden vermorzeld door hamerslagen; of waar de bazaar werd verlicht door de brandende lampenpitten, die het volk de ongelukkige slachtoffers links en rechts in diepe gaten in hun borst en schouders aanbracht. Ik zag enkelen van hen die, voorafgegaan door een militaire kapel, in ketenen door de bazaar werden gesleept bij wie de pit zo diep in het vlees was gebrand, dat het vet in de wonden flakkerde zoals bij een net gedoofde lamp."
De officier, kapitein Von Goumons, verzocht om ontslag op staande voet uit dienst van het Perzische hof. Zijn brief verscheen in Österreichischer Soldatenfreund"
(Zeitschrift für militärische Interessen), Wien, 12.Oktober 1852 Jahrgang V, Nr.123, S.513ff.
De godsdienstwetenschapper Ernest Renan (1823-1892) beschreef in deel IV van zijn verzamelde werken, "Les Apôtres", een slachtpartij onder de bábí's van Teheran als "een dag, die waarschijnlijk zijn weerga in de wereldgeschiedenis niet heeft". Bij de toenmalige vervolgingen kwamen naar schatting twintigduizend gelovigen om het leven.
MEER in The Mission of The Báb: Retrospective, 1844-1994" →
De Sjah en de historische afrekening met zijn regime.
Hoewel Naser al-Din Shah Qajar (1831-1892) aanvankelijk naar hervormingen tendeerde, gedroeg hij zich in zijn stijl van regeren dictatoriaal. Hij vervolgde mede op influisteringen van de geestelijkheid de bábí's en bahá'ís en voerde dit verder op toen een gestoorde bábí die de marteldood van zijn vriend wilde wreken, een mislukte aanslag op hem had gepleegd. Onder zijn regering werd de Báb gedood en Bahá'u'lláh vernederd, gekweld en verbannen. Toch was hij welkom in Europa en werd hij door Koningin Victoria in de Orde van het Kousenband verheven.
De verschrikkingen onder Naser al-Din zijn beschreven door Shoghi Effendi in een historische epos.
Meer → "God schrijdt voorbij", pp 57-60.
Plinius minor, Traianus
In tegenstelling tot de
consul van de senaatsprovincie Pontus et Bythinia in het noordwesten van het huidige
Turkije die christenen achterna zat en dat trots aan Rome meldde, Plinius minor,
vond keizer Trajanus dat ze met rust moesten worden gelaten als ze maar niet al
te opzichtig van hun geloof blijk gaven. De christenen vielen op doordat ze alles
met elkaar deelden en uitzonderlijk vreedzaam waren. Hun succes bij nadenkende mensen
hield daarmee verband. Bovendien bood hun geloof uitzicht op verlossing, vroeger
of later, een eeuwig leven in een betere wereld onder een vergevensgezinde Vader.
Verlossing van een zieldodende erfzonde werd later pas theologisch bedacht en politiek
geïnstrumentaliseerd.
MEER
over de → Erfzonde.
Tempel van Baal
Eerste kerk
De eerste christenen kenden geen kerken; ze kwamen bijeen op iedere geschikte plaats. De oudste bekende kerk is de Huiskerk van Dura Europos in het oosten van Syrië, uit 231. Die stond praktisch naast een tempel van Baäl aan de oever van de Eufraat. De rijks-tempels van Rome werden nog tot 392 na Christus onderhouden, waaronder het heiligdom van het ondergaande imperium, de Tempel van Jupiter Optimus Maximus op het Forum Romanum. Toen werd de oude godenverering bij door een keizerlijk edict verboden. De heiligdommen van voordien symboliseerden een drie-eenheid, met cellae voor Jupiter, Gods gemalin Juno en Gods dochter Minverva.
Bahá'í Huizen van Aandacht in Chili (in aanbouw), Duitsland, India, Samoa
Op dit moment ontstaat de eerste bahá'i tempel van Zuid-Amerika, in Chili. Die van India is intussen wereldberoemd. In Europan onderhouden de bahá'is sinds 1994 hun eerste tempel in Langenhain, een verscholen dorp bij Wiesbaden in het Taunusgebergte. Voor de bahá'ís zijn tempels plaatsen om samen te komen om God te eren en te aanbidden. Priesters, prediken, riten, sacramenten of anderzijds heilige handelingen kent de jongste religie niet. De tempel symboliseert met zijn koepel en negen deuren dat allen erbij behoren. MEER: → ]
Jupiter: Deus pater, godvader
Juno: koningin des hemels
Minerva: godin van de geest (Lat. Spiritus)
Na in 44 v.Chr. te zijn verraden, vermoord en gecremeerd op het Forum Romanum , werd Gaius Julius Caesar tot rijksgod verheven. Een grote wassen figuur van hem, met een kroon gelauwerd en met uitgebreide, zegende armen, werd, hangende aan een T-kruisvormig trophaeum, teken van overwinning, door de straten gereden, waar treurende Romeinen de milddadige godmens, de "clementia Caesaris", naweende – alsof God hen had verlaten. Hij was "Divus Julius", de messias uit het huis der Juliërs die – zoals het volk geloofde - ook voordien al hemelszonen waren geweest.
Sinds jaren tracht Franscesco Carotta aan te tonen dat de keizercultus rond Caesar de blauwdruk is geweest van de ritus van de kerk toen die eind 4e eeuw per keizerlijk edict de staatsreligie was geworden van Rome. De Italiaan Carotta (1946), medeoprichter van het Duitse dagblad "taz" (die tageszeitung, Berlijn), onderbouwde zijn theorie voor het eerst in een in 1999 verschenen boek ("War Christus Caesar?", Goldmann) dat in 2002 ook in Nederland uitkwam (Aspect). Kerkhistorici nemen de Carotta-hypothese niet serieus, ook al zijn er opvallend veel overeenkomsten tussen Gallia en Galilea of de beslissende momenten aan Rubicon en de Jordaan in de twee "vitae parallelae". Jan van Friesland van de NOS heeft er in 2007 een tv-documentaire over uitgebracht, "Het evangelie van Caesar".
Onder de Spanjaard die bekend werd als Theodosius I de Grote, de laatste keizer die nog (kortstondig) heerste over het gehele Romeinse rijk, werd het trinitair christendom in februari 392 een soort staatsgodsdienst. In het edict "Cunctos populos", gericht tot "alle volken", verklaarden Theodosius en de medekeizers Gratianus en Valentinianus II te willen dat al hun volken zich tot die staatsleer bekeren. Op het Eerste Concilie van Nicea werd in 325 besloten dat Vader, Zoon en Heilige Geest gelijkwaardig in wezen moesten zijn. Zij die dit voorschrift volgden moesten zich voortaan "katholieke christenen" noemen; de overige christenen, aldus het keizerlijk edict, moesten de schande van een ketterse leer dragen. De "heidense" cultus van het oude Rome werd verboden; heidenen konden geen officiële ambten meer bekleden. De officiële bestrijding van de Romeinse godsdiensten was ingezet, maar zonder veel overtuiging, mede omdat ze het volk niet langer overtuigden. De vervolgingen van overheidswege golden veeleer de aanhangers van christelijke ketterijen die vaak het etiket 'heidendom' kregen opgeplakt. Theodosius begreep dat het christendom als een integratie-instrument kon dienen om het Rijk beter bij elkaar te houden.
Arius, Ariaans Baptisterium in Ravenna
Het arianisme is een stroming binnen het christendom die werd genoemd na Arius de Berber (256-336), een ouderling van de christenen van Alexandrië. Hij zag zowel Jezus als de Heilige Geest als scheppingen van God de Vader, de enige God. Terwijl de oosters orthodoxe kerken, de rooms katholieke kerk en de protestantse kerken stellen dat Jezus in substantia God is, spreken Arianen dit tegen. Behalve de Franken waren de meeste Germaanse volkeren tot het ariaanse geloof in één God bekeerd, waaronder de Goten, Vandalen, Bourgondiërs en Lombarden. Pas nadat ook Clovis, koning der Franken, zijn volk tot het katholieke geloof had gebracht, Karel de Grote de Saksen met het zwaard had bekeerd en de macht van Rome groeide in het nieuwe Heilige Roomse Rijk der Duitse natie, gingen de Germaanse volkeren overstag. Maar hun adel bleef nog lang trouw aan die ene God van Arius. - Het Baptisterium van het oude Lombardische Ravenna aan de oostkust van Italië is het enige behouden godshuis van de Germaanse Arianen.
Alleen de Vader is God. De Zoon Gods bemiddelt tussen God en de mensenwereld; Hij is het volmaakte spiegelbeeld van de Vader en mag daarom in metaforische zin "God" worden genoemd. En ook al is de Zoon pre-existent – hij is een schepsel, het eerste Schepsel Gods, verschenen uit het Niets dat door God het Zijn is geworden. – De leer van Bahá'u'lláh over de Manifestatie van God sluit aan bij het oude inzicht van Arius en zijn volgelingen die het orthodoxe christendom als afvalligen van het ware geloof beschouwt.
Leerstellig
De Ariaanse Kerk
Arianismus, Wikipedia
(DE)
Goddelijke
Openbaring
Manifestatie
van God
De grondwetgevende vergadering van het christendom in de kerk van de Heilige Sophia in Nicea (nu Iznik in Turkije), zoals allegorisch afgebeeld op een fresco in de Sixtijnse Salon in het Vaticaan.
Op het Eerste Concilie van Nicea (in 325), bijeengeroepen door de zelfbekeerde Romeinse keizer Constantijn de Grote, was een samenkomst van 318 bisschoppen. Hier werd de officiële leer van de toenmalige kerk en van de latere Rooms-Katholieke en Oosters-Orthodoxe Kerken vastgelegd. De voornaamste aanleiding tot bijeenroepen van het concilie was de onrust ontstaan door de leer van Arius. Hier kwam het hart van de Geloofsbelijdenis van Nicea tot stand dat echter pas later tijdens het Concilie van Constantinopel (381) werd neergeschreven. (Toen werd ook de Heilige Geest tot "derde persoon van God"verklaard. Het credo van Nicea steunt mede op de verzoeningsleer van Irenaeus - het geloof in een erfzonde en het geloof in één drie-enige God. Het Oude Testament werd niet verworpen, en de God van Jezus werd gelijkgesteld aan de God van het joodse volk, Jahwe. Maar de idee van Jezus als hoogste schepping (het arianisme) werd verwerpelijk verklaard. Sinds Nicea acht het christendom zich als de waarheid als zodanig.
Rome, Pantheon Alexandrië, ruïne van tempel van Serap
Sinds de 5e eeuw na Christus werd er in het Romeinse Rijk godsdienstig opgeruimd, zij het dat de vernietiging van heidense tempels voornamelijk werd uitgevoerd door lokale bisschoppen die de gebouwen ook wel overnamen voor eigen gebruik. Dit symboliseerde dan de overwinning op het heidendom, naast het praktische doel van kostenbesparing. In Rome gebeurde dit bijvoorbeeld met het Pantheon dat daarom tot heden behouden bleef, ook al werden er voor de duidelijkheid twee kerktorens achter gezet. Maar elders werd veel verwoest. Zo werd het prachtige Serapeum in Alexandrië gesloopt, en werden de laatste boeken van de eertijds beroemde Bibliotheek ernaast door de plaatselijke patriarch, Theophilos, in het vuur geworpen.
Volgelingen van de Báb in de ketenen van hun vervolgers.
Zoals de volgelingen van Jezus Christus in Judea en Rome, werden de aanhangers van de Báb en Bahá'u'lláh in Perzië en andere Koranlanden van meet af aan gehaat en vervolgd. Vervolging is een vast patroon na elk religiebegin. De dan heersende geestelijkheid verdedigt de status-quo met alle middelen. Tweeduizend jaar geleden werden Johannes de Doper en Jezus de Messias gedood. In de 19e eeuw waren de Báb en Bahá'u'lláh de slachtoffers van fanatieke conservatieven, en met hen duizenden volgelingen. De christenen werden in het 69e jaar van hun religie door Nero van Rome bezocht; de aanhangers van de Báb door Naser al-Din van Tehran vanaf het 9e jaar van hun Era die begonnen was in 1844.
Diocletianus, Khomeini
In 298 begon onder keizer Diocletianus de 'Grote Vervolging' van de christenen die zich uitstrekte over het gehele Romeinse rijk. Eerst werden de christenen uit het leger en uit overheidsbetrekkingen ontslagen. Spoedig mochten de christenen niet meer samen komen; hun heilige boeken moesten worden verbrand; kerken werden verwoest en een onbekend aantal christenen kwam om het leven. [Soortgelijk onrecht gebeurde opnieuw onder ayatulláh Khomenei vanaf 1979 in Iran.] De christenen waren volgens Rome vol "haat tegen de mensheid"; de bahá'ís werd in 2009 door Teheran de dodelijke misdaad "mofsed fel-arz" aangewreven, de "verspreiding van verderf op aarde". Toentertijd bestond er nog geen kritische buitenwereld, maar in de 21e eeuw protesteren de Verenigde Naties, de Europese Unie en de organisaties voor de rechten van de mens. Alleen de staten van de islamitische wereld zagen zwijgend met aan hoe de beschaving van de Profeet door de geestelijkheid van Iran al haar glanz verloor..
Een documentatie over de vervolgingen in Iran (in het Engels) van het Iran Human Rights Documentation Centre
(brochure
→)
Historie:
→
Kroniek:
→
Nieuws: →
[ ↑ 1] Karen Armstrong, A History of God,
Alfred A. Knopf, 1993.
[ ↑ 2] De zoekmachine van de KNAW vindt
slechts één studie – J. de Vries, The Babi Question You Mentioned ... The Origins
of the Baha'i community of the Netherlands, 1844-1962.
[ ↑ 3]"The Baha'i Faith is a new
religion, entirely independent, with beliefs, principles and laws of its own,
which differ from, and are utterly in conflict with, the beliefs, principles and
laws of Islam. No Baha'i, therefore, can be regarded a Muslim or vice-versa, even
as no Buddhist, Brahmin, or Christian can be regarded as Muslim or vice-versa."'-
Uitspraak van het Hof van Appèl van Beba, bevestigd door het Hof van de Al-Azhar,
de hoogste moskeerechtelijke instantie van Egypte en het wereldcentrum van islamitische
geleerdheid.
[ ↑ 4] Matteüs
24 en 25vc
[ ↑ 5] Declaratio Nostra Aertate": "In
our time, when day by day mankind is being drawn closer together, and the ties between
different peoples are becoming stronger, the Church examines more closely he relationship
to non- Christian religions. In her task of promoting unity and love among men, indeed
among nations, she considers above all in this declaration what men have in common
and what draws them to fellowship."
[ ↑ 6] Getting
to Know People of Other Faiths — No. 8 -- What is the Bahá'í Faith
[ ↑ 7] Professor
Brown's Visit to Bahá'u'lláh
Wordt vervolgd.
Uw suggesties voor nieuwe onderwerpen
stel ik zeer op prijs.
GCV [g16 at planet.nl]
EEUWEN
Pas na vier eeuwen was het christendom voorgoed in Rome.
De doorgaans oplettende chroniqueurs van Rome was de betekenis van de komst van Jezus Christus totaal ontgaan. Pas de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (37-100 na Christus), afkomstig uit de priesterfamilies die de tempeldienst verzorgden te Jeruzalem, maakt er – vertraagd en slechts bijkomstig – melding van. Nu, na tweeduizend jaar, zien we hetzelfde patroon bij de opkomst van een nieuwe religie van de mensenliefde.
Op de boekenmarkt van de wereld, op internet en in encyclopedische werken is meer en meer informatie over het Bahá'í-geloof te vinden. Maar een wereldwijd geprezen geschiedenis van het geloof in God besteedt aan de religie van Bahá'u'lláh nog geen syllabe. [1] In Nederland interesseert zich geen van de vierhonderd onderzoekers op het gebied van levensbeschouwing, religie en godsdienstwetenschap voor het fenomeen Bahá'í.[2]
Pas in de tweede eeuw nam Rome officieel notitie van de christenen, maar ook toen nog zal het onvoorstelbaar zijn geweest dat een naamloze rabbi uit een oostelijk buitengewest van het Imperium de wereld kon veranderen. Bovendien was er niemand in geïnteresseerd. Het Roomse Rijk had in die tweede christelijke eeuw zijn grootste omvang. Binnen de grenzen van het keizerrijk, van Schotland tot aan de Perzische Golf, woonden honderd miljoen mensen. Op het Forum Romanum lieten colleges van priesters zelfs nog twee eeuwen later tempels voor goden verbouwen in wie later van staatswegen niemand meer mocht geloven. Onopgemerkt ontkiemde ondertussen overal in het Romeinse Rijk het zaad van het christendom. Een expansie die daaraan herinnert, herhaalt zich nu op wereldschaal. Het Bahá'í-geloof groeit gestaag in alle landen, en de wereld staat er zelden bij stil.
Ook de toestand van de westerse wereld lijkt aan het begin van de 21e eeuw moreel en mentaal op die van het ondergaande Rome. Opnieuw beheersen materialisme, zelfverzekerdheid, genot, consumptie en lichamelijke idolen de massa. Zoals de Romeinen kunnen zelfs de grote mogendheden de oorlog niet langer betalen en verspelen ze tijd, terwijl een nieuwe geest met nieuwe deugden stil over stad en staat zal komen.
In die tweede eeuw na Christus doken er symbolen van
het christendom steeds vaker op in grafkelders en catacomben van Rome. Tacitus
vermeldt in zijn geschiedschrijving dat het volk de christenen dan nog misdadig
vindt en afwijst. In zijn "Annales" boekstaaft hij terloops de historiciteit
van Jezus de Nazarener:
"Ze heten naar Christus die onder Tiberius' regering door toedoen van de
procurator (moet zijn prefect) Pontius Pilatus ter dood is gebracht. Na voor een
moment onderdrukt te zijn, brak dit verderfelijke bijgeloof ["exitiabilis
superstitio"] wederom uit, niet alleen in Judea, de oorsprong van dat kwaad,
maar ook in Rome, waar van alle kanten alles wat afstotend en afschuwelijk is,
samenvloeit en zijn erediensten houdt".
Christenen vormen een "joodse sekte" die de godkeizerlijke staat ondermijnt en strafrechtelijk bestreden moet worden. Het herinnert aan wat er in de theocratie van Iran met de bahá'ís gebeurt. Rijksbestuurder Plinius de Jonge brengt rond het jaar 110 verslag uit aan keizer Traianus. Hij schrijft over de aanhang van het christelijke geloof in zijn bestuursdistrict, Bithynia et Pontius aan de Zee van Marmara:
De christenen zijn "mensen van alle leeftijden, uit alle lagen van de bevolking, mannen en vrouwen". Zij komen "op een vaste dag voor zonsopgang bij elkaar en zingen liederen om Christus als God te eren. Dan beloven zij plechtig niet te stelen, moorden, echtbreuk te plegen of hun woord te breken. Later komen zij nog een keer bijeen voor een eenvoudige maaltijd. - Niet alleen de steden maar ook het platteland is met dit bijgeloof besmet." [-] "Toch geloof ik," vermeldt het ambtsbericht, "dat deze beweging gestuit en teruggedrongen kan worden, en dat velen van hun dwaling kunnen worden teruggebracht." De christenen krijgen van Plinius de Jonge drie kansen om hun geloof af te zweren; als ze weigeren worden ze gekruisigd, executiemethode 3e klasse.
Het patroon dat de bestuurder Plinius de Jonge schetst, komt bahá'ís bekend voor. Zij worden in de tweede eeuw van hun tijdrekening in het geboorteland van hun geloof, Iran, met uitroeiing bedreigd. Ook in andere islamitische landen hebben zij onder ambtelijke discriminatie te lijden. Zoals de christenen eeuwenlang als volgelingen van de joodse sekte der Nazareners golden, beschouwen moslims de bahá'ís als aanhangers van een kettersekte, ook al is het tegendeel al tachtig jaar geleden zelfs korangerechtelijk vastgesteld.[3]
Toen de christenheid in haar tweede eeuw verkeerde, was de eerste kerkvader, Tertullianus, nog een kleine jongen, zoon van niet-christelijke ouders in Carthago; bestond er nog geen christelijke Bijbel; waren de christelijke gemeenten nog in discussie over de mogelijke godnatuur van Jezus Christus en moest de drie-eenheid van God, de Trinitas, nog worden bedacht. Het edict van Nicea over de gelijkwaardigheid in substantie van Vader, Zoon en Heilige Geest lag nog in het verschiet. De christenen gingen langzaam iets anders geloven dan Christus had geleerd, dat hij de Zoon was, niet de Vader. Nu, in de nieuwe religie van Bahá'u'lláh kan zich dit niet herhalen, is de theologie vastgelegd, is er één, onbekende God die zich op gezette tijden in de geschiedenis onder de volkeren manifesteert.
Het christelijke geloof was in zijn tweede eeuw vanuit Palestina sporadisch tot Egypte, Klein-Azië, Griekenland en Rome doorgedrongen. Het duurde tot halverwege de 19e eeuw tot Bijbelgenootschappen de verspreiding van het Evangelie onder alle volkeren konden melden – een eschatologisch moment. Jezus had in de "Rede over de laatste dingen"de wereldwijde prediking van zijn boodschap als één van de tekenen voor zijn terugkomst genoemd. [4] Er ontstonden hevig bewogen adventistische bewegingen, vooral binnen het evangelische christendom. De huidige 'doomsday cults' zijn er nabevingen van. Veel christenen denken nog steeds dat de Heiland een christen moet zijn, uit een christelijk land. Anderzijds - bij zijn Eerste Komst was jij een jood, behorende tot de Aramese taalcultuur en had hij daar op geen moment afstand van genomen.
Nog steeds wachten evangelische christenen in grote bidgemeenten op het Einde van de wereld en een nieuw eon. De daarbij behorende verbeelding houdt de verrijzenis in van naar schatting vijftig miljard mensen in die in de laatste vijftigduizend jaar hebben geleefd. – Bahá'ís houden het op een reaalhistorisch gebeurd gebeuren – het begin van nieuwe tijden en een geestelijk ontwaken van mensen in het gloren van een nieuwe Dag.
Na een lange geschiedenis van onderdrukking van andersgelovigen, ketters of heidenen, reageerde ook de Kerk van Rome tegen het einde van de 20e eeuw ongehoord tolerant. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) begroette alle gelovige mensen als "partners in een grootse onderneming".[5] In het kader van die historische verzoening liet het Vaticaan ook een pamflet over het Bahá'í-geloof publiceren, met als opmerkelijke constatering: "Bahá'ís eren alle eerder verschenen profeten, geloven in voortschrijdende openbaring en dat Bahá'u'lláh Gods woordvoerder is voor dit tijdperk."[6]
In de tweede eeuw na Christus werd in de Romeinse provincie Judea voor het eerst de plaats "Haifa" vermeld. In de tweede eeuw na de Báb en Bahá'u'lláh tooien heilige tuinen in Haifa de Karmel. De Bahá'í Terrassen staan sinds 2008 op de lijst van het culturele erfgoed van de mensheid. Ze zijn de meest bezochte bezienswaardigheid van Israël. Wat ze betekenen dringt slechts langzaam door - dat de Komst van de Beloofde een realiteit is.
In 1986 had paus Paul VI leiders van alle religies naar Assisi uitgenodigd voor een eerste Wereldgebed voor de Vrede. Nooit eerder hadden de volkeren een bijeenkomst van alle religies samen beleefd. In 2007 riep paus Benedictus in bijzijn van opnieuw vertegenwoordigers van andere religies op tot beëindiging van alle gewapende conflicten die "de aarde met bloed doordrenken". Bijna een eeuw eerder, in 1890, tegen het einde van zijn leven, had Bahá'u'lláh voor het eerst een westerling ontvangen. Zijn gast, de Engelse geleerde Edward Granville Browne, schreef op wat hij vernam:
"Dat alle volkeren een worden in geloof en alle mensen als broeders, dat de banden van liefde en eenheid onder de mensen verstevigd worden, dat verscheidenheid van godsdienst ophoudt te bestaan, alle onenigheid tussen de rassen teniet wordt gedaan: welk kwaad schuilt daarin? ... Toch zal dit eenmaal geschieden; dit vruchteloos strijden, deze vernietigende oorlogen zullen voorbijgaan en de Allergrootste Vrede zal komen..."[7]